Vlaanderen wil ook het Europese klimaatgeld dat Wallonië krijgt (DM 27/2). Voorbij het communautaire conflict zegt het iets over Europa, dat regio’s en steden tegen elkaar uitspeelt. De Europese Green Deal benadeelt Vlaanderen door 68 miljoen te investeren in het Waalse Henegouwen, een streek die vervuild en verzwakt achterbleef na het instorten van de kolenindustrie. Vlaams minister-president Jan Jambon (N-VA) uitte zijn ongenoegen in een brief aan de Europese Commissie. Zijn partijgenoot, minister Zuhal Demir, bestempelde de Green Deal als een oneerlijke ‘mean deal’.

Dit opiniestuk verscheen eerder op demorgen.be (+).

In deze krant betreurde Barbara Debusschere terecht dat dit ambitieuze Europese project uitmondt in “alweer een potje communautair gehakketak”. Het conflict over de verdeling van Europees geld is echter meer dan een klassiek ruzietje tussen Vlaanderen en Wallonië. In economische, migratie- en politieke crisissen werd reeds duidelijk hoe het in Europa ontbreekt aan solidariteit over de grenzen van de lidstaten. Maar Europese integratie heeft ook solidariteit binnen lidstaten aangetast, door concurrentie, competitie en differentiëring tussen regio’s, steden en gebieden in de hand te werken. Zo ligt Europese integratie mede aan de basis van het verder uiteen drijven van Vlaamse en Waalse politieke belangen en voorkeuren, het succes van het Vlaams-nationalisme en aan de federale impasse.

Sinds de jaren 80 heeft Europa lokale en regionale besturen gericht en doelbewust versterkt. Door subsidies en investeringen toe te kennen aan streken, regio’s en steden en door lokale actoren inspraak te geven op Europees niveau. In instellingen als het Comité van de Regio’s werden regionale niveaus ertoe aangezet hun eigen belangen te definiëren en te verdedigen. In en rond het Europees Parlement en in het lobby- en inspraaknetwerk vonden lokale en regionale politieke actoren inspraak, financiering en een stimulans om zich te organiseren, los van centrale overheden.

 

De manier waarop Europese integratie regionalisme voedde is echter vooral onbedoeld en indirect geweest.

 

Ook in de implementatie van EU-beleid is regionaal bestuur belangrijk. Griekenland, Portugal en Ierland moesten zelfs nieuwe subnationale instellingen in het leven roepen om Europees beleid toe te passen. Regionale samenwerking werd ook over de landsgrenzen gestimuleerd en gefinancierd, zoals in de Euregio die het Nederlandse, Duitse en Belgische Maas-Rijngebied omvat.

De manier waarop Europese integratie regionalisme voedde is echter vooral onbedoeld en indirect geweest, door differentiëring en concurrentie tussen steden, streken en regio’s over en binnen landsgrenzen te stimuleren. Om kapitaal, arbeid en inwoners aan te trekken, zien gebieden zich genoodzaakt zichzelf in de markt te plaatsen. Door zich toe te spitsen op één economische sector of zich te richten op sociaal-economische doelgroepen. Dat kan met aantrekkelijke belastingconstructies, een leefmilieu voor superrijken, met lage lonen, soepel beleid voor bedrijven of door culturele ‘eigenheid’ in de verf te zetten voor toeristen.

Met wisselend succes. Europese integratie kent niet alleen winnaars en verliezers onder burgers, maar ook onder streken, steden en regio’s. Zowel economisch, als ecologisch, sociaal en cultureel. Ook zijn er verzwakte gebieden die zichzelf dankzij EU-subsidies heruitvonden, zo minder afhankelijk werden van centrale overheden en een regionale trots en afkeer van het nationale ontwikkelden.

 

Europese integratie kent niet alleen winnaars en verliezers onder burgers, maar ook onder streken, steden en regio's.

 

Gespecialiseerde gebieden zijn veel gevoeliger voor sectorspecifieke shocks, zoals de teloorgang van de kolenindustrie, het vertrek van grote autofabrikanten naar lageloonlanden of het stilvallen van toerisme in tijden van coronapaniek. Maar met interregionale concurrentie is er tegelijkertijd minder bereidheid voor elkaar in te staan via centrale herverdelingsmechanismen.

Net als nationalisten hebben regionalisten gekapitaliseerd op de asymmetrie van het integratieproces, waarbij de eenwording van economische markten vooruit liep op een politieke en democratische Unie. Die dynamiek speelt overal in Europa, maar ze is vooral nefast in lidstaten waar een subnationaal conflict historisch en institutioneel verankerd is, zoals in België en Spanje. Ook in Nederland, Frankrijk en Duitsland kleuren tegenstellingen tussen stad en platteland, en regionale belangen de uitslagen van verkiezingen.

‘Chacun sa merde’ is het ironische credo van een politiek tijdperk waarin problemen in essentie grensoverschrijdend zijn. Zelfs wanneer het gaat om een Green Deal die het belang van de planeet en toekomstige generaties voor ogen heeft. Getuige ook de manier waarop vier ‘vrekkige’ lidstaten de laatste Eurotop op een flop lieten uitdraaien. Nederlands premier Mark Rutte liet in de wandelgangen vallen dat het vormen van een Belgische regering gemakkelijker zou zijn dan de Europese begrotingsopgave. Voorlopig lijken beide onuitvoerbaar. Europa moet zijn concurrentiële interne markt dringend zien te verzoenen met interne solidariteit en verantwoordelijkheid.