Dit opiniestuk van Prof. Dr. Rik Vosters verscheen eerder op demorgen.be (+).
Van Vlaanderen tot in Israël klinkt er nu een gelijkaardige weeklacht, evenwel vooral ter rechterzijde, over het haakneusgebaar als onaanvaardbaar woord voor ‘jood’ in de Vlaamse gebarentaal. Hoewel de band tussen vorm en betekenis in gebarentalen doorgaans nauwer is dan in gesproken talen, omdat gebaren vaak elementen uit de werkelijkheid weerspiegelen, zijn gebarentalen uiteindelijk ook talen zoals vele andere, en lokken ze dus ook discussies uit over taboewoorden. Elk van deze rondjes collectieve verbolgenheid wordt steevast ingezet met voorstellen om de taal te zuiveren van de nieuw opgemerkte smet. Ook in dit geval roept Michael Freilich, kamerlid voor N-VA, de UGent op om het woord in kwestie zo snel mogelijk te verwijderen uit het online woordenboek. Eveneens vaste prik in de jaarlijkse taboewoordencarroussel: aanmaningen om niet-kwetsende alternatieven te gebruiken. Zo meldt Freilich via Joods Actueel dat de samenstellers van het woordenboek maar een beter woord hadden moeten bedenken om ‘jood’ of ‘joden’ voor te stellen.
Kinderlijke visie op taal
Hoe goed de bedoelingen achter dergelijke oproepen ook mogen zijn, ze gaan uit van een kinderlijke visie op taal en een gebrekkig inzicht in hoe taalverandering werkt. Dat het haakneusgebaar voortkomt uit eeuwenoude antisemitische clichés, zal niemand betwijfelen. Maar dat het daadwerkelijk gebruikt wordt door heel wat moedertaalsprekers en tweedetaalleerders van de Vlaamse gebarentaal kan evenmin ontkend worden. Door het uit het woordenboek te laten verwijderen, stop je het gebruik ervan in de taal zelf niet, en pak je het fundamentele probleem niet aan. Ter vergelijking: enkele talen in het zuiden van Afrika kennen bijvoorbeeld hlonipha, een traditioneel gebruik dat voorschrijft dat getrouwde vrouwen uit respect voor hun schoonfamilie woorden omzeilen die deels overlappen met de namen van mannelijke aanverwanten. Als je schoonbroer Bhengu heet, moet je als vrouw dus woorden met de lettergreep bhe- vermijden, bijvoorbeeld door synoniemen of leenwoorden te gebruiken. Hoewel duidelijk is dat dit gebruik ontstaan is uit diepgaande genderongelijkheid, zal niemand zo naïef zijn om te denken dat dit onderliggende probleem opgelost raakt als de vrouw in kwestie plotseling wel weer woorden met de lettergreep bhe- gaat gebruiken.
Aandringen op een simpel verwijderen of vervangen van onaangename woorden is een kwalijke vorm van symptoombestrijding, die de eigenlijke zaak waarvoor men opkomt niet vooruithelpt.
Natuurlijk kan taal wel veranderen, maar dat is bijna altijd een geleidelijk proces, dat zich niet goed laat sturen van bovenaf. Al sinds de zeventiende eeuw proberen grammatici en schoolmeesters ons het kunstmatige onderscheid op te leggen tussen hen als accusatiefvorm en hun als datiefvorm, maar in de spreektaal past nagenoeg niemand dit consequent toe – al denken velen wel dat ze dat doen. Woorden verdwijnen soms na eeuwenlang gebruik, maar nog vaker verandert langzaamaan hun gebruikswaarde: wat eens aanvaardbaar was als neutrale term, krijgt na verloop van tijd een andere betekenis, soms pejoratief of kwetsend. Maar ook negatief gekleurde woorden vervullen hun functie in het grote radarwerk van onze taal. Dat blijkt al uit het simpele feit dat aanklagers van zulke taboewoorden ze zelf ook gebruiken in hun betoog ertegen: het woord allochtoon is vast nooit zo vaak in de krant opgedoken, als wanneer De Morgen besliste het te bannen. En zelfs als een kwetsend woord niet meer bestaat, zal iemand met lasterlijke bedoelingen altijd wel een dienstdoend alternatief vinden.
Uiteraard kunnen discussies als deze bijdragen tot een bewustwordingsproces over taal, macht en uitsluitingsmechanismen, en het spreekt vanzelf dat niet elk woord acceptabel is in elke context. Maar aandringen op een simpel verwijderen of vervangen van onaangename woorden is een kwalijke vorm van symptoombestrijding, die de eigenlijke zaak waarvoor men opkomt niet vooruithelpt. Om nog maar te zwijgen van de terugslag wanneer mensen het gevoel hebben dat men aan hun woordenschat rammelt of hen het zwijgen probeert op te leggen.