Door Lieven De Moor, Wouter Thierie en Laurens Defau, respectievelijk professor en doctoraats onderzoeker verbonden aan de VUB Chair in Public Private Partnership en Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO)aspirant.
Dit opiniestuk verscheen eerder in De Tijd.
Daar sta je dan te wachten op je trein, nog eens vijf minuten vertraging erbij. Die flessenhals van Brussel Centraal, elke dag hetzelfde verhaal. Of gezellig ’s ochtends in de spits bumper aan bumper klevend, want de Brusselse tunnels hebben het begeven. En respect voor die fietser in de kou, zonder fietspad, langs de steenweg.
Elke dag schrijven we met zijn allen hetzelfde verhaal. De Nationale Bank drukte ons onlangs nog eens met de neus op die feiten: er moet dringend meer geïnvesteerd worden in infrastructuurprojecten, want ons land dreigt hopeloos achterop te raken. Intussen is ‘het wachten’ verheven tot onze nationale sport. We wachten gezamenlijk en gedwee in de file, op de trein, maar evengoed op scholen voor onze kinderen en op veilige fietspaden.
Eenvoudig
De oplossing die beleidsmakers en politici constant naar voren schuiven is altijd even eenvoudig: private partners moeten mee in bad getrokken worden om het investeringspeil op te krikken. De vraag is echter of institutionele investeerders en banken staan te springen om infrastructuurprojecten te ondersteunen. Momenteel weerhoudt een aantal belangrijke horden private spelers ervan om in infrastructuurprojecten te investeren.
Dertig jaar
Het voorstel van de Nationale Bank om een expertisecentrum voor infrastructuurprojecten op te richten ver dient dan ook alle lof. Want de realiteit is dat veel institutionele investeerders niet de kennis in huis hebben om in die projecten te participeren en vaak ook te klein zijn om er direct in te investeren. Het expertisecentrum kan dan ook helpen om een pijplijn van goede projecten aan te leggen en eventueel middelen te ‘poolen’, waar door ook kleinere spelers kunnen participeren.
Onze beleidsmakers kunnen inspiratie opdoen in Canada en het Verenigd Koninkrijk. In beide landen stelt een infrastructuurcommissie een langetermijnplanning op met de belangrijkste ‘werven’ voor de komende dertig jaar. Dat heeft als voordeel dat het investeringsbeleid verschillende legislaturen overstijgt en dat private partners zich kunnen voorbereiden op interessante projecten. Het zorgt ook voor meer concurrentie op de markt, waardoor de prijs voor de eindgebruiker daalt.
Het aanleggen van een pijplijn met goede projecten is ook relevant voor grotere spelers, want die hebben de jongste jaren vaak expertise afgebouwd, net omdat er te weinig interessante projecten waren. Het is dus aan de overheid om een langetermijnplanning op te stellen met voldoende en rendabele projecten die een breed scala aan investeerders bekoren. De huidige marktomstandigheden spelen in het voordeel van de overheid, want het geeft institutionele investeerders en banken een extra stimulans om te participeren in die projecten.
Het is belangrijk dat er niet enkel gekozen wordt voor samenwerking met private partners
Het is wel belangrijk dat er niet enkel gekozen wordt voor een samenwerking met private partners vanuit een budgettair oogpunt. In het verleden was het ‘uit de begroting houden’ vaak de belangrijkste reden waarom PPS contracten (publiek-private samenwerking) werden opgezet. België is daarin uniek in de Europese Unie. Andere lidstaten hechten minder belang aan de budgettaire impact van hun projecten. Maar daardoor slepen projecten in België vaak jaren aan en worden contracten zodanig aangepast tot ze buiten de begroting vallen. Zo gaan heel wat tijd en middelen verloren, waardoor het voor private spelers moeilijker wordt nog een meerwaarde te realiseren.
Daarom is het een utopie te denken dat decennia van desinvesteren en vaak slecht beheer door een gefragmenteerde overheid zomaar kan worden rechtgezet door een partnerschap met de private sector. De verschillende overheden in ons land moeten hun tegenstelling aan de kant durven te schuiven én samen een globale aanpak uitwerken om het investeringspeil op te krikken. Anders blijft elke hervorming een doekje voor het bloeden.