Het bijhouden van werkmail, daar is Arthur Schopenhauer toch maar mooi aan ontsnapt, denk ik dan. Mailen is niet per se nutteloze maar wel hopeloze arbeid. Je werkmailbox onderhouden, dat is sisyfusarbeid. Heb je je eindelijk door die voorraad mails geploeterd, loopt de respons erop al binnen. Elke hoop op succes wordt genadeloos tenietgedaan. Je gaat steeds weer terug naar af. En dan moet je nog beginnen aan je échte werk.
 
In De mythe van Sisyphus omschreef Albert Camus Sisyfus als de absurde held. Ons bestaan is een toevalligheid, het leven heeft geen intrinsiek doel en is bovenal absurd. Sisyfus is voor Camus de patroonheilige van de ervaring van het absurde. Telkens weer is hij gedoemd om de massieve rotsblok de berg op te duwen. Om die blok vervolgens weer naar beneden te zien donderen.
 
Camus was met name geïnteresseerd in het moment waarop Sisyfus naar beneden loopt, tijdens zijn adempauze. “Op die momenten”, schrijft hij, “staat hij boven zijn noodlot. Hij is sterker dan zijn rots”. Als hij afdaalt, beseft hij ten volle de omvang van zijn miserabele toestand en zijn strijd. Maar Sisyfus berust in de beproeving. En zo schept hij zelf zingeving in de absurditeit. “De strijd op zichzelf tegen de top is voldoende om het hart van een mens te vullen. We moeten ons Sisyphus als een gelukkig mens voorstellen”, besluit Camus.
 
Dat laatste klinkt vooral absurd. Maar, misschien zit er toch een wijze raad in voor onze dagelijkse mailboxkwelling. Dat we niet langer mogen focussen op het doel – dat is toch schier onhaalbaar – maar op de tocht. En dat je zelfs uit een kwelling iets positiefs en poëtisch kunt halen.
 
Voortaan beschouw ik elke beantwoorde mail als een kleine lofzang op de vergeefsheid.
 
Lees ook:
Een gigantisch blanco canvas