NULL

Kunstgeschiedenis aan de VUB geeft je een brede basis. Geen overbodige luxe, zo veel mooie jobs zijn er niet in deze sector.



‘Als ik had geweten dat ik conservator van het Rubenshuis zou worden, dan had ik misschien beter in Leuven gestudeerd’, stelt Martine Maris verrassend. ‘Daar lopen de meeste specialisten in oude kunst rond. Ik merk het verschil bij de collega’s. Die komen bijna allemaal uit Leuven en kregen soms erg specifieke vakken. Tegelijk vind ik het juist sterk dat kunstgeschiedenis aan de VUB zo’n brede opleiding is. Je kunt er veel kanten mee uit. Dat is in onze sector geen overbodige luxe, want zoveel mooie jobs zijn er niet. Onze brede basis, flexibiliteit en een kritische, open geest helpen dan absoluut.’

 

Had jij wel altijd een bijzondere interesse voor de oude meesters?
Martine Maris: â€˜Oei. Niet per se. Ik had ook aan de VUB al meer richting oude kunst kunnen gaan, hoor. Maar dat deed ik dus niet. Mijn thesis ging over iets heel anders. En toch kwam ik hier terecht. Ik deed hier mijn stage, keerde nadien terug als vrijwilliger en nog een keer voor een tentoonstellingsproject. Het werd een combinatie van toeval en laten zien wat ik kon. Het juiste moment, de juiste plaats, de juiste mensen. Ik werkte uiteindelijk vijf jaar aan het collectiebeleid en de collectieregistratie bij de Stad Antwerpen, bereidde er de MAS-verhuis voor en met die ervaring ben ik teruggekeerd naar het Rubenshuis. Hier combineer ik collectiebeleid met tentoonstellingen.’

 

Wat dacht je dan toen je aan het studeren was? Waar ging je thesis bijvoorbeeld over?
Maris: â€˜Ik ging aanvankelijk meer richting architectuur. Ik heb er zelfs aan gedacht om helemaal voor architectuur te kiezen, maar vond bestuderen uiteindelijk toch interessanter dan ontwerpen. Mijn thesis maakte de koppeling tussen architectuur en geschiedenis. Dat historische aspect vind ik in het Rubenshuis trouwens ook boeiend. Het gaat niet alleen over schilderijen, maar over heel de persoon, zijn leefwereld, hoe het atelier draaide, over de familieman, de diplomaat… Je bent er nooit over uitgepraat. Dat is fijn, maar het is ook frustrerend. Het is weinigen gegeven een expert op Rubens te zijn. Wat dat betreft kijk ik bijvoorbeeld enorm op naar een man als Arnout Balis, emeritus professor van de VUB. Ik kreeg indertijd les van hem en nu werken we vaak samen, hij is voorzitter van het Centrum Rubenianum.’

 

Maar Rubens was toch maar één man?
Maris: â€˜Ja, maar wat een gigant! De collega’s die met het Corpus Rubenianum bezig zijn, met de oeuvrecatalogus van Rubens, zijn daar in de jaren ’60 mee begonnen en hebben nu de ambitie om het tegen 2020 af te krijgen. Het wordt een hele boekenreeks met alleen maar zijn kunstwerken. Een titanenwerk!’

 


Maakte jij ook zo’n bijzondere beweging om in het FotoMuseum te eindigen, Tamara?
Tamara Berghmans: ‘Ik ben kunstgeschiedenis gaan studeren omdat ik er niets van kende. Ik was de eerste in mijn familie die naar de universiteit ging. Wij gingen niet naar een museum thuis. Voor mij was alles nieuw. Toen we in de eerste licentie fotogeschiedenis kregen, ging een wereld voor mij open. Zo had ik nog nooit naar foto’s gekeken. Mijn thesis ging over fotografie, mijn doctoraat ook. Ik zag erg veel mogelijkheden in deze jonge discipline, het onderzoek evolueert nog volop en ik dacht dat ik daar wel mijn steentje aan kon bijdragen. Na mijn afstuderen gaf ik eerst een jaar fotogeschiedenis aan de Antwerpse Academie en terwijl ik aan mijn doctoraat begon, ging ik in Leiden de Master Photographic Studies bijstuderen.
Ik werkte in Amsterdam in het Stedelijk Museum, in het Rijksmuseum en ging daarna ook fotogeschiedenis geven aan de VUB. Onderzoek bracht mij al geregeld naar het FotoMuseum en dat was ook de plek waar ik terecht wou komen. Tijdens een opening raakte ik aan de praat met waarnemend directeur Pool Andries et voilà! Anders dan Martine ben ik dus heel sterk één richting uit gegaan en ik zie mezelf ook niet in een andere omgeving. Ik ben alleen maar met fotografie bezig.’
 
Heb je bij fotografie niet dezelfde frustratie als bij Rubens: je kunt er nooit alles over weten?
Berghmans: ‘Dat is met alles zo! Je kiest een onderwerp dat interessant lijkt, begint te lezen, te onderzoeken, alles te bekijken… Maar er is inderdaad heel veel.’
 
Er komen ook voortdurend nieuwe dingen bij. Dat heb je met Rubens toch minder…
Maris: ‘Het gebeurt nog wel, hoor! Maar inderdaad veel minder.’
 
Berghmans: ‘Wij hebben naast het historische luik de hedendaagse dingen die erbij komen, dat klopt. En ik moet dat allemaal zien te volgen voor aankoop. Spannend! Maar het collectieplan zorgt dan altijd voor houvast. Op dit moment werken we aan een nieuw plan, met heel onze jonge ploeg. Iedereen die bij het museum werkt is tussen 20 en 45 jaar. Na een aantal pensioneringen nam een nieuwe generatie vol motivatie het over.’
 
 


Ik ben kunstgeschiedenis gaan studeren omdat ik er niets van kende. Voor mij was alles nieuw. Maar toen ik fotogeschiedenis kreeg, ging pas echt een wereld voor mij open.



Welk gezicht willen jullie het FotoMuseum geven?
Berghmans: ‘Wij gaan voluit voor jong. Daarmee bedoel ik niet dat we enkel hedendaagse fotografie tonen, maar we gaan voor een frisse en dynamische aanpak van zowel actuele als historische thema’s. Ons team is jong en maar liefst 20% van onze bezoekers is jonger dan 26. Ik heb het dan over individuele bezoekers, niet over schoolgroepen. We willen daar dan ook sterk op focussen. Doordat fotografie leeft bij de jeugd is het voor ons wel makkelijker om aanknopingspunten te vinden dan voor het Rubenshuis, denk ik.’
 
Maris: ‘Voor ons is het inderdaad moeilijk om jongeren te bereiken. Wij krijgen bezoek van kinderen en volwassenen, vaak toeristen.’
 
Op welke manier houden jullie rekening met het publiek als jullie een tentoonstelling opzetten?
Berghmans: ‘Wij werken nooit echt voor één doelgroep. Eerst gaan we op zoek naar een concept. Wat zit er in de collectie? Wat kunnen we nog vertellen? Wat is urgent? Als we eenmaal dat concept hebben, houden we een brainstorm waar ook de mensen van publiekswerking bij zijn. Zij denken meteen na over de verhalen die kunnen aanslaan. We proberen ook jongerengroepen te betrekken en werken soms ook samen met initiatieven zoals Amuseevous, zij willen jongeren en musea dichter bij elkaar brengen. Niet alle ideeën zijn haalbaar, maar we pikken eruit wat interessant kan zijn. Het duurt wel even tot duidelijk wordt welke richting een tentoonstelling precies uit zal gaan en welke kleinere verhalen of workshops we er nog rond kunnen bouwen. Interactie met het publiek is belangrijk. Zo konden bezoekers onlangs hun foto ophangen aan onze Wall of Fame in de gang en bedachten we een systeem met like-stickertjes. Dat heeft heel goed gewerkt.’
 


Maris: ‘Bij ons wordt de keuze van de tentoonstelling ingegeven door het onderwerp. Bij voorkeur gaat het over Rubens, maar we kunnen ook focussen op bijvoorbeeld een type schilderij. Zo ging ‘Kamers vol Kunst’ over de schilderijen van kamers vol met… schilderijen, een exclusief Antwerps product dat in de 17e eeuw heel populair was. Het zijn bij ons vooral de kunsthistorici die bekijken wat we kunnen vertellen. Als voor hen eenmaal de knoop doorgehakt is, zitten we samen met publiekswerking en communicatie. We hebben een kleine ploeg, op zo’n brainstorm zitten we met z’n allen rond de tafel. We proberen daarbij altijd de brug te maken naar iets dat voor mensen vandaag nog herkenbaar is. Dat is onze grote uitdaging.’
 
Met welke grote projecten zijn jullie op dit moment bezig?
Maris: ‘2018 wordt voor Antwerpen een themajaar rond Barok. Wij zijn daarbij een van de belangrijkste partners. Voor 2018 bereiden we twee grote tentoonstellingen voor, één in het voor- en één in het najaar. De eerste gaat over Rubens als designer en toont zijn objecten in ivoor, zilver en brons. In het najaar van 2018 brengen we een oeuvretentoonstelling van Michaelina Wautier, een tijdgenote van Rubens en zeer onterecht onbekend. Zij werkte op kleinere schaal, maar moest qua ambitie niet onderdoen voor Rubens.’
 
Berghmans: ‘Wij hebben negen tentoonstellingen per jaar, enkele daarvan zijn eigen collectietentoonstellingen en ik stel die samen. Vorige week ging ‘Selleslags pakt uit’ open. Centraal staan de archiefdozen en -rekken van fotograaf Herman Selleslags. Hij schonk zijn archief en dat van zijn vader vorig jaar aan ons museum en wij wilden het publiek laten zien hoe zo’n fotografenarchief eruitziet. Minstens 250.000 stuks zitten erin.
Er staan nog een paar mooie projecten op stapel, waaronder een tentoonstelling plus boek over het Belgische fotoboek. En verder zijn we volop aan het inventariseren, een online database aan het uitbouwen en de verhuis aan het voorbereiden naar onze nieuwe, energy low climate control depottoren. Om je een idee te geven: de meeste fotomusea hebben om en bij de 80.000 stuks, wij hebben meer dan een miljoen objecten. Oh, en aan het Barokjaar doen wij mee met een tentoonstelling van Paul Kooiker, een Nederlandse fotograaf die vollere dames uitkiest als model.’
 
Hoe komt het volgens jou dat er zoveel VUB’ers op de mooiste cultuurposten terechtkomen?
Berghmans: ‘Fotografie kreeg aan de VUB sowieso een mooie plaats en ik was een van de eersten die doctoreerde over fotografie. Dan gaan er al direct meer deuren open. Dat ik in Nederland ging studeren, was ook een van mijn betere beslissingen. Werkcolleges in kleine groepjes en ik wist waarover ik babbelde… ik voelde mij daar geweldig goed. Dus voor mij is het de combinatie van kansen die ik aan de VUB kreeg en een internationale ervaring. Maar waarom zoveel van de VUB…?’
 
Maris: ‘Er is ook Brussel, natuurlijk! Het speelde een beperkte rol toen ik een universiteit koos, maar tijdens mijn studies heb ik de culturele rijkdom van Brussel wel als een luxe ervaren. Verschillende opdrachten en werkcolleges stuurden ons de stad in. Mijn kot lag op wandelafstand van de KMKG. Voor andere musea en de stad zelf moest ik niet langer dan een kwartier op de metro zitten. Oude meesters, moderne kunst, architectuur… Het maakte het allemaal wat concreter. Mijn man, die ik aan de VUB leerde kennen, doceert industrieel erfgoed aan de universiteit. Ook op dat vlak heeft Brussel veel te bieden.’