De 20ste november zou een heuglijke dag moeten zijn waar we het ontstaan van het kinderrechtenverdrag (20 november 1989) vieren. Als jeugdcriminologen willen we het feestje niet vergallen, maar toch: er is een probleem. Al sinds het ontstaan van het kinderrechtenverdrag en elke vijf jaar opnieuw tikt het Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties de Belgische overheid op de vingers voor het behoud van de zogenaamde ‘uithandengeving’: de mogelijkheid om minderjarige delinquenten tussen 16 en 18 jaar aan dezelfde gevangenisstraffen als volwassenen te onderwerpen. Het straffen van kinderen zoals volwassenen, in criminologisch jargon ook wel ‘adultification’ genoemd, schendt namelijk wel degelijk de rechten van kinderen.

Volgens het Kinderrechtenverdrag hebben alle min-18-jarigen recht op een straf ‘op maat van het kind’. Van min-18-jarigen is namelijk geweten dat ze, in vergelijking met volwassenen, de lange termijn gevolgen van hun daden minder goed kunnen inschatten, dat straffen op hen harder inhakken en dat ze meer baat hebben bij een pedagogische aanpak gericht op het stopzetten van crimineel gedrag. Kinderen zoals volwassenen straffen komt dus in feite neer op een ‘hardere’ aanpak van diegenen die net het minst schuldinzicht hebben.

Maar deze ‘adultification’ is niet alleen onrechtvaardig naar jongeren toe. Het is evenmin een verstandige maatregel omdat het de bevindingen van wetenschappelijk onderzoek botweg naast zich neerlegt. Uit onderzoek van de VUB maar ook internationaal blijkt de collateral damage van de uithandengeving niet te onderschatten. Het berechten en bestraffen van jongeren lijkt weinig tot geen afschrikkend effect te hebben. Integendeel, doorgaans recidiveren deze jongeren meer, sneller en met zwaardere feiten dan jongeren die wel binnen het ‘pedagogische jeugdrecht’ worden begeleid.

Daarnaast blijkt uit langetermijnstudies dat hun trajecten in de volwassenheid erg moeizaam verlopen. De uit handen gegeven jongeren blijven ook in volwassenheid veelal verstrengeld in het justitiële apparaat en lijken erg moeilijk weer aansluiting te vinden in de maatschappij. Het is alsof ze de boodschap van de uithandengeving - dat ze ‘beyond repair’ zijn – helaas echt internaliseren en ernaar handelen.

Niet alleen in Vlaanderen, maar ook in de andere gemeenschappen bleef de uithandengeving na de zesde staatshervorming vlot overeind. Je vraagt je af of een overheveling van de bevoegdheid op dit vlak eigenlijk wel nodig was, nu blijkt dat Vlaamse, Brusselse en Waalse politici het toch volledig eens zijn. Hoewel het gebruik van de uithandengeving extreem beperkt blijft, zien we dat ook sommige jeugdrechters, vooral dan in ophefmakende zaken, deze ‘stok achter de deur’ bovenhalen. Denk maar aan de twee uit handen gegeven minderjarige daders in de Polfliet-zaak. De uithandengeving is dan ook ‘populair’ bij de publieke opinie en bij politici die graag ‘flinks’ of ‘rechts’ scoren.

Maar dat in naam van ‘penal populism’ de zwaksten het hardst gestraft worden, gaat toch in tegen elk gevoel van rechtvaardigheid én het kinderrechtenverdrag. Soms vragen wij ons af: weten deze jeugdrechtprofessionals eigenlijk wel dat het Kinderrechtenverdrag er net gekomen is om minderjarigen te beschermen tegen dit soort spierballengerol?

Het originele artikel vindt u hier.