
In De Standaard uitten tien leden van de ‘Jonge Academie’ hun bezorgdheid over het huidige wetenschapsbeleid. Volgens hen zijn de onlangs voorgestelde Vlaamse en federale besparingen een klap in het gezicht van jonge wetenschappelijk onderzoekers en vormen ze een bedreiging voor de toekomst van onderzoek in Vlaanderen.
In maart 2024 organiseerde de Jonge Academie samen met de Vlaamse Interuniversitaire Raad een publiek debat naar aanleiding van de Vlaamse en federale verkiezingen. De inzet: de toekomst van het hoger onderwijs en wetenschapsbeleid in Vlaanderen. Jonge onderzoekers vroegen naar noodzakelijke investeringen, voldoende ruimte voor fundamenteel onderzoek en een duidelijk engagement rond academische vrijheid en een democratisch wetenschapsbeleid.
De reacties van de deelnemende partijen stemden aanvankelijk hoopvol. Over de partijgrenzen heen weerklonk bezorgdheid over de druk op jonge onderzoekers, over het belang van publieke financiering voor fundamenteel onderzoek en over de cruciale rol van wetenschap in het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen. Partijen uit zowel de huidige als de vorige meerderheid, en uit de oppositie, spraken zich uit voor een 1 procentnorm voor overheidsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling, en voor een stabiele basisfinanciering van het hoger onderwijs.
Amper anderhalf jaar later kan het contrast tussen die verkiezingsbeloftes en de realiteit niet groter zijn. De onlangs voorgestelde Vlaamse en federale besparingsoefeningen spreken boekdelen. En ze hebben directe gevolgen: Vlaamse universiteiten zagen zich genoodzaakt het uithangbord voor interuniversitair onderzoek – de reeds lopende iBOF-oproep – te schrappen. Tegelijk werd de structurele financiering van het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid (IOB) stopgezet en blijft de noodzakelijke indexering van de werkingsmiddelen voor universiteiten uit.
En dat is pas het begin: het effect van de federale maatregelen hangt de academie als een zwaard van Damocles boven het hoofd. In een recent wetsontwerp stelt het kabinet van minister van Financiën Jan Jambon (N-VA) voor om de gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers in de sociale en humane wetenschappen af te schaffen. Gevolg: universiteiten en hogescholen verliezen jaarlijks tientallen miljoenen euro’s, vooral in maatschappelijk relevante disciplines zonder directe technologische output. Financieel is het een druppel op een gloeiende plaat, maar voor het hoger onderwijs zou de impact aanzienlijk zijn. De tol wordt dan betaald door de topwetenschappers van morgen: doctoraatsstudenten en postdoctorale onderzoekers.
Duidelijk signaal
Het federale voorstel is nog geen realiteit, maar het politieke signaal is duidelijk. De maatregel weerspiegelt een eng, instrumenteel wetenschapsbegrip dat alleen focust op wat op de korte termijn economisch rendeert. Het miskent de publieke waarde van onderzoek dat onze samenleving kritisch helpt te begrijpen, of dat ethische en sociale dimensies onderzoekt van technologie, gezondheid, veiligheid of ongelijkheid. Samen met de eerdere besparingen op het Vlaamse niveau ondermijnt het excellent interdisciplinair onderzoek in Vlaanderen en hypothekeert het zijn kenniseconomie, waarmee we de laatste jaren nochtans internationaal hoge ogen gooiden.
De besparingen treffen bovendien niet toevallig vooral de sociale en humane wetenschappen. Dat roept fundamentele vragen op. Willen we een kennismaatschappij nastreven die alleen inzet op marktimpact? Of een die ook inzet op langetermijninnovatie en democratische weerbaarheid?
Jaren geleden al waarschuwde de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum voor de holheid van een wetenschapsbegrip dat zich eenzijdig op utilitaristische gronden laat begrijpen en waarin sociale en humane wetenschappen systematisch als minderwaardige richtingen worden beschouwd: “A catalogue of facts, without the ability to assess them, or to understand how a narrative is assembled from evidence, is almost as bad as ignorance.”
Wetenschap is geen optelsom van data, maar een gedeelde praktijk van kritisch denken, moreel redeneren en maatschappelijk duiden. In tijden van desinformatie, de snelle opkomst van AI, polarisering en geopolitieke onzekerheid kunnen we die competenties onmogelijk missen.
Stiefmoederlijke behandeling
Om die stiefmoederlijke behandeling van wetenschap in het algemeen, en van enkele wetenschapstakken in het bijzonder tegen te gaan, kijken we vandaag uitdrukkelijk naar de regeringspartijen die zich tijdens het debat in maart 2024 hebben uitgesproken voor een breed en democratisch wetenschapsbeleid. CD&V en Vooruit erkenden toen dat jonge onderzoekers onvoldoende ondersteund worden en dat fundamenteel onderzoek ruimte nodig heeft. We verwachten dat zij die positie ook nu zullen innemen, en zich publiekelijk zullen uitspreken tegen de geplande hervorming.
Ook van de N-VA, die al jarenlang haar stempel drukt op het Vlaamse onderwijs- en onderzoeksbeleid en nu ook de bevoegde vakministers levert, verwachten we dat ze haar eerdere engagementen nakomt. Als ze haar verbintenis voor kwaliteit en excellentie in onderwijs ernstig neemt, is dit hét moment om ook te tonen hoe zij jonge onderzoekers en brede wetenschappelijke excellentie over de grenzen van wetenschapsdisciplines heen concreet wil versterken.
Daarom vragen wij een duurzaam en toekomstgericht wetenschapsbeleid dat de dialoog met de wetenschap in vertrouwen en wederzijds respect vooropstelt.
Zonder onmiddellijke koerswijziging dreigt Vlaanderen zijn jonge onderzoekstalenten te verliezen. Zonder vertrouwen en respect verdwijnt de bodem onder onze hogeronderwijsinstellingen en het wetenschappelijke landschap in Vlaanderen.
Investeren in wetenschap is geen gunst aan de academische wereld, maar een investering in de maatschappij. Fundamenteel onderzoek en interuniversitaire samenwerking zijn voorwaarden voor een democratische samenleving, niet alleen, maar zeker in tijden waarin die democratie op losse schroeven staat. Wie die voorwaarden systematisch uitholt, verliest niet alleen wetenschappelijk potentieel, maar verarmt ook de toekomst.
Dit opiniestuk werd geschreven door Andres Algaba (VUB), Sander De Ridder (VUB), Zoë Ghyselinck, Marijn Hoijtink, Anneleen Malfliet (VUB), Sven Rogge, Kevin Trappeniers, Nele Vandersickel, Esther Wolfs en Brahim Zarouali, in naam van De Jonge Academie.
Meer informatie over de Jonge Academie vind je hier