Van den Borre en Deboosere onderzochten de sterftepatronen van de totale Belgische beroepsbevolking over een periode van meer dan twintig jaar. De volkstelling van 1991 werd gekoppeld aan sterftegegevens uit het rijksregister en sterftecertificaten voor de periode 1991-2011. Informatie over de algemene gezondheid was beschikbaar voor het jaar 2001. Verschillen in gezondheid en sterfte werden bestudeerd voor 27 beroepsgroepen.
 
Arbeiders lopen in het algemeen het meeste risico op een slechte gezondheid of verhoogde sterfte. Kaderleden, leerkrachten, gezondheidsprofessionals en wetenschappelijk personeel hebben dan weer de laagste gezondheidsen sterfterisico’s. Binnen de groep van arbeiders treffen we eveneens aanzienlijke verschillen aan, net zoals bij bedienden en kaderleden onderling.
 
Uit de analyses van sterftepatronen blijkt dat het verschil tussen de laagste en hoogste sterfterisico’s het grootst is bij vermijdbare doodsoorzaken, zoals kankers en ziekten in het ademhalingsstelsel, hart- en vaatziekten en alcoholgerelateerde aandoeningen. Zo ligt het risico voor poetspersoneel meer dan driemaal hoger om te sterven aan een ademhalingsziekte in 2001-2011 dan voor leerkrachten. In vergelijking met deze groep, hebben managers van kleine ondernemingen meer dan 50% hogere risico’s om te sterven aan alcohol-gerelateerde aandoeningen (Mannen 55%; vrouwen 88%). Verder wijzen de resultaten voor zelfmoord op de invloed van beroepsmatige stress en moeilijke werkomstandigheden. De zelfmoordcijfers liggen meer dan 50% hoger bij veiligheidspersoneel of medisch personeel dan bij leerkrachten. Het risico op zelfmoord verdubbelt bijna voor landbouwarbeiders tegenover leerkrachten.
 
De onderzoekers hielden ook rekening met mogelijke selectie-effecten. De sterkste selectie-effecten deden zich voor bij beroepen met een hoge mate van handenarbeid. Wanneer we rekening houden met een mogelijke vertekening door gezondheidsselectie over een periode van 10 jaar, vinden we dat de geschatte risico’s voor een slechte gezondheid 15%-29% hoger liggen naargelang het beroep. De verschillen in uittrede uit de arbeidsmarkt zorgden voor de grootste vertekening bij beroepen met veel handenarbeid.