“Ik ben Gustaaf Cornelis en ik ben iemand die heel enthousiast onderzoek doet en lesgeeft en minder enthousiast de administratie doet. Ik ben wetenschapper geworden omdat ik als kleuter al gek was op sterren. De zon en de maan waren naar het schijnt mijn eerste woordjes. Op mijn zesde kreeg ik een eerste sterrenkijker en zo is dat steeds verder gegaan. Na mijn humaniora wou ik eerst sterrenkunde gaan studeren. Maar mijn interesse in het aspect van de mens, de wetenschapper an sich, was groter. En zo koos ik uiteindelijk voor filosofie.
Ik zie me niet als wetenschapper maar als wetenschapsfilosoof. Mijn interesse ligt in de achterkant van het wetenschapsbedrijf. Mij interesseert hoe mensen tot kennis komen en vooral ook wat ze mispeuteren. Wat je leest over wetenschap is het topje, het geselecteerde, het gefilterde, het mooie verhaal. Dat is geen correct beeld, want wetenschap is iets van vallen en opstaan. Je moet weten wat er allemaal misloopt. En dan begrijp je ook wetenschap.
Als wetenschapper moet je daarom ook in de media verschijnen. Als academicus is het je plicht dingen te populariseren. Je moet dingen duidelijk maken, je moet zeggen wat de achterkant van de wetenschap is, wat daar allemaal gebeurt. Zo kunnen mensen wetenschap begrijpen en correct oordelen. Wetenschap brengt geen objectiviteit maar probeert subjectiviteit te minimaliseren. Dat is de kracht van wetenschap.”
Die dekselse wetenschappers!
Wetenschap is een serieuze bezigheid. We staan voor gigantische uitdagingen, de wereld wacht af – bijna met ingehouden adem – en kijkt toe hoe de wetenschap de mensheid uit de nood helpt. Serieus?
Wetenschappers doen soms rare dingen – niets menselijks is hen vreemd. Velen lijkt het worst te wezen of de wereld nu beter wordt van hun studies of niet. Vandaar dat ze worst snijden (rapportages opsplitsen in kleinst publiceerbare eenheden) of zich met andere bedenkelijke praktijken inlaten. Zoals artefacten begraven en vervolgens opgraven. Of publiceren over plagiëren en te plagiëren – kwestie van een casus te creëren voor een volgende publicatie (om dan meteen daarin dan ook aan zelfplagiaat te kunnen doen). Of knotsgekke studies bedenken: hoe wiebelen paardenstaarten (bij vrouwen), is er een verband tussen chocoladeconsumptie en Nobelprijzen, werkt je geheugen beter met een volle blaas, lijkt de Eiffeltoren hoger als je hem schuin bekijkt? De helft van de anderhalf miljoen toppublicaties per jaar is gedoemd in de vergetelheid te geraken; ze zijn het niet waard geciteerd te worden. Je zou dan denken dat het hier de idiote resultaten betreft, maar neen: de ernst van een onderwerp is geen serieus criterium om gepubliceerd te worden.
Wetenschappers debatteren over vreemde vraagstukken. Of Pluto wel of niet een planeet is. Pluto werd een tiental jaren geleden gedegradeerd tot plutoïde, maar gelukkig voor dit hemellichaam is er intussen een impuls gegeven richting rehabilitatie van de transneptuniaan (wat dan ook weer niet helemaal klopt, aangezien Neptunus soms verder staat dan de dwergplaneet).
De zonet geciteerde gevallen (referenties op aanvraag) zijn de kwalijkste nog niet. Wat denk je van nestbevuilers die in onderzoek omtrent milieuvervuiling frauderen? Of biomedici die de bio-ethiek aan hun laars lappen? Of oncologen die zelf een kanker worden wanneer ze proefpersonen bedotten? Deze wetenschappers horen toch onbesproken te zijn, niet? Dit zijn de wetenschappers die onze levens rechtstreeks beïnvloeden. Dat zijn de wetenschappers in wie de maatschappij haar hoop stelt.
Die dekselse wetenschappers! Sommigen willen het potje gedekt houden, anderen wuiven de nochtans talrijke afwijkingen (één op drie vertelt ons een enquête) weg als uitzonderingen. Edoch, wetenschap hoort serieus te zijn; lach met de stupiditeiten, maar lach ze niet weg.