Professor Sebastiaan Engelborghs van het UZ Brussel is een internationaal erkende autoriteit in het domein van de ziekte van Alzheimer en dementie. Hét geneesmiddel is nog niet gevonden – “even dacht ik dat we goed op weg waren” – maar mede dankzij het onderzoek van de neuroloog staan we klaar om Alzheimer vroeg en accuraat te diagnosticeren, wat een voorwaarde is voor toekomstige medicijnen die Alzheimer kunnen remmen.

Een echte VUB’er, zo ziet professor Engelborghs zichzelf. “Ik heb de VUB altijd een heel fijne instelling gevonden. Ik ben geboren en getogen in Brussel, en heb destijds als student heel bewust voor de VUB gekozen. Dat had te maken met de filosofie achter de VUB en het redelijk eigenzinnig karakter. Het waren geen loze woorden: de openheid om ethisch moeilijke debatten te voeren en het gelijkheidsbeginsel leefde enorm toen ik begon met mijn studie geneeskunde in 1988. Die vrijzinnige wereld die zich opende, werkte bevrijdend, al kwam ik er in het atheneum ook wel al mee in contact, ondanks mijn katholieke opvoeding.”

 

Doorheen het doolhof van de dementie de mens blijven zien en blijven aanspreken is een boeiende maar soms moeilijke oefening.

 

Thuiskomen

In 1995 maakte hij een uitstap naar Antwerpen. Er volgde een specialisatie in neurologie en neurologische revalidatie, een doctoraat in neurowetenschappen, een vaste aanstelling als hoogleraar aan de universiteit en een deeltijdse ziekenhuispraktijk. Het waren goede tijden, ook dankzij Antwerpse topwetenschappers als Christine Van Broeckhoven. “De laatste jaren kreeg ik het gevoel dat ik een plateau bereikt had, en er leken nog weinig nieuwe uitdagingen te zijn. Een aantal professionele dromen kon ik niet realiseren, vooral door de verzuiling en de versnippering van het Antwerpse ziekenhuislandschap.

Net op het moment dat ik me afvroeg hoe ik invulling zou geven aan de rest van mijn carrière werd ik gevraagd om diensthoofd neurologie in UZ Brussel te worden. Ik was aangenaam verrast van de openheid waarmee geluisterd werd naar plannen en ideeën. De kleinschaligheid van deze redelijk eigenzinnige instelling blijkt een ware troef te zijn. Het voelt aan als thuiskomen na een trektocht in de wijde wereld.”

 

Aan zo’n vroegdiagnostiek zijn ook ethische componenten verbonden.

 

Medisch nog niet genezen

“De liefde voor het neurowetenschappelijk onderzoek heb ik te danken aan professor neurofysiologie Jacqueline Manil aan de VUB. Zij was een gepassioneerd onderzoekster en dankzij de kleinschaligheid van de universiteit was ik als student welkom om haar onderzoek in het laboratorium te volgen. Vanaf dat moment was duidelijk dat dit de richting was die ik uitwilde. Ik ben me later gaan specialiseren in neurodegeneratieve hersenziekten die tot dementie leiden omdat er nog veel te onderzoeken valt, maar dementie spreekt mij ook enorm aan op klinisch vlak. Doorheen het doolhof van de dementie de mens blijven zien en blijven aanspreken is een boeiende maar soms moeilijke oefening. Puur medisch gezien kunnen we voor mensen met dementie niet zo heel veel betekenen, we kunnen ze nog niet genezen. Maar de begeleiding die je biedt aan de patiënt en zijn omgeving is ook waardevol. Mensen zien aftakelen en finaal zien sterven is emotioneel wel zwaar. Daartegenover staat het hoopgevende aspect van het onderzoek, het houdt elkaar in balans.”

“Mijn onderzoek spitst zich toe op een verbeterde diagnosestelling van Alzheimer en aanverwante aandoeningen die tot dementie leiden. Dankzij ons onderzoek en dat van collega's in binnen- en buitenland kunnen we de ziekte van Alzheimer nu op een betrouwbare manier stellen vanaf de eerste ziektesymptomen door gebruik te maken van biomarkers. Dat kunnen bepaalde hersenscans zijn, maar ook neurochemische analysen in het hersenvocht dat je door middel van een ruggenprik kunt bekomen. Vooral biomarkers die gebaseerd zijn op eiwitneerslagen die optreden in de hersenen van personen met Alzheimer, zijn geschikt voor een vroegtijdige diagnosestelling.

 

Op een gegeven moment was ik bij de ontwikkeling van zo’n medicijn heel hoopvol gestemd.

 

Omdat deze eiwitneerslagen 10 tot 20 jaar voor de eerste ziektesymptomen optreden, kunnen we het ziekteproces al vaststellen nog voor er symptomen zijn. In de dagelijkse klinische praktijk zullen we deze biomarkers niet inzetten bij personen die geen geheugenklachten hebben, aangezien we nog geen geneesmiddelen hebben die de ziekte kunnen voorkomen. Voor wetenschappelijk onderzoek gebeurt dat soms wel al. Aan zo'n vroegdiagnostiek zijn ook ethische componenten verbonden: de uitkomst kan psychologisch heel zwaar zijn voor de patiënt of voor de vrijwilliger die deelneemt aan wetenschappelijk onderzoek. Bovendien wilt niet iedereen weten of men kans maakt op een ongeneeslijke ziekte zoals Alzheimer: er is nog steeds het recht op niet willen weten.”

Falende overheid

“Uiteindelijk zitten we nu in een soort voorbereidingsfase voor het moment dat er ziekte-modificerende medicijnen zullen zijn die de ziekte van Alzheimer werkelijk kunnen afremmen of misschien zelfs stoppen. Als je die medicijnen kan toedienen bij mensen die wel bezig zijn met de vorming van eiwitneerslagen maar nog geen ziektesymptomen hebben, dan zal je de aanvang van de symptomen uitstellen en misschien zelfs afstellen - dan doe je eigenlijk aan preventie. Je krijgt dan een vergelijkbaar model met de preventie van hart- en vaatziekten zoals die nu overal wordt toegepast: vanaf middelbare leeftijd wordt bloeddruk en cholesterolgehalte in het bloed gevolgd, en zo nodig behandeld. Op een gegeven moment was ik bij de ontwikkeling van zo’n medicijn heel hoopvol gestemd, uiteindelijk is het gestrand op de nevenwerkingen. Toen was ik ervan overtuigd dat we binnen tien jaar de strijd tegen Alzheimer met medicijnen aan konden gaan. Nu durf ik het niet meer te voorspellen. Dat is enerzijds frustrerend, maar ik realiseer me dat de ziekte van Alzheimer veel complexer is dan de wetenschap tot nu toe dacht.

 

Helaas is het wetenschappelijke onderzoek naar hersenziekten structureel ondergefinancierd, en dat is een verantwoordelijkheid van de overheid.

 

Dit betekent dan ook dat fundamenteel wetenschappelijk onderzoek naar de ziekte absoluut noodzakelijk is, wat een taak is voor de universiteiten. Helaas is het wetenschappelijke onderzoek naar hersenziekten structureel ondergefinancierd, en dat is een verantwoordelijkheid van de overheid. Veel meer dan het falen van bepaalde studies is dat mijn grootste frustratie. Een voltijds hoogleraar spendeert 20 tot 40% van de werktijd aan het schrijven van aanvragen om aan geld te raken voor onderzoek. En die aanvragen hebben een slaagkans van zo’n 15 à 20%. Reken maar eens uit hoeveel overheidsmiddelen er op die manier verdampt en hoeveel tijd bekwame onderzoekers verliezen, tijd die niet naar wetenschappelijk onderzoek gaat. In ons land is er de laatste jaren een ondoordacht onderzoeksbeleid geweest. De overheid heeft wel geïnvesteerd in wetenschappelijk onderzoek door het aantal professoren aan Vlaamse universiteiten fors te verhogen, wat in se een goede zaak is. Helaas zijn de onderzoeksmiddelen niet mee gestegen met het aantal professoren. Zo is er een zinloze en moordende competitie voor onderzoeksmiddelen ontstaan tussen professoren en universiteiten.”

--

Ontdek alle artikels van het UZ Brussel in ons feestmagazine:

--

Een volledig overzicht van ons feestmagazine vindt u hier.