De Brugse Middeleeuwen zijn uitstekend gedocumenteerd, maar hoe Brugge na haar middeleeuwse hoogtijdagen veranderde is minder bekend. Dr. Heidi Deneweth van de VUB-onderzoeksgroep HOST (Historisch Onderzoek naar Stedelijke Transformatieprocessen) analyseerde deze periode en geeft in haar boek “Goede muren maken goede buren” een vernieuwende kijk op de economische veranderingen, de impact ervan op de vastgoedmarkt, en de effecten op woningprijzen, verbouwingen en buurtleven. Deneweth: “Nadat Brugge haar plaats als handelsmetropool verloor hebben drie zaken een krimp van de stad voorkomen: het stadsbestuur verbood afbraak in het centrum en langs belangrijke straten en pleinen; de Brugse elites konden door een sterke daling van vastgoedprijzen hun eigen residenties aanzienlijk uitbreiden en speculanten investeerden in opbrengstpanden die vanaf de jaren 1600 weer sterk in trek waren. Door deze acties bleef het patrimonium bewaard, maar veranderde het buurtleven sterk.”
Rond 1500 nam Antwerpen de leidende rol van Brugge over op het vlak van internationale handel en financiën. Brugge bleef wel één van de grootste steden van de Zuidelijke Nederlanden en de economie bleef het relatief goed doen. Handelaars en ondernemers maakten winsten in textielproductie, luxenijverheden en regionale handel. Gewone Bruggelingen verging het evenwel minder goed. Deneweth: “De koopkracht van de gewone man nam tussen 1500 en 1580 af met 75 procent. Ambachtsmeesters uit de sociale middengroepen verlieten Brugge al rond 1545 om elders beter betaald werk te vinden, terwijl goedkope loonarbeiders uit zuidelijk Vlaanderen en Noord-Frankrijk werden aangetrokken als tijdelijke werkkrachten in de textiel.”
De sociale samenstelling van de bevolking veranderde en ongeveer één derde van de Brugse bevolking emigreerde in de jaren 1580 om politieke, religieuze of economische redenen. Het duurde ruim twintig jaar voor de bevolking die klap te boven kwam. De grote emigratiegolf van de jaren 1580 deed vastgoedprijzen kelderen waardoor – net zoals bij de vastgoedcrisis van 2008 – huizen overgehypothekeerd geraakten, vrijwillig verkocht werden of door schuldeisers in beslag werden genomen en openbaar verkocht. Toch kende Brugge, in tegenstelling tot de kleinere havensteden in Zeeuws-Vlaanderen of andere Europese steden die een grote recessie doormaakten, geen “krimp” in de zin dat volledige wijken werden afgebroken.
Brugse elite grijpt om zich
Deneweth onderzocht waarom dat zo was en welke impact de crisis op het buurtleven had aan de hand van de microgeschiedenissen van een 150-tal huizen in drie typewijken. Ze onderzocht een rijke buurt in het centrum (Riddersstraat), een middenklassewijk aan een belangrijke invalsweg naar het centrum (Eekhoutstraat), en een armere buurt met een meer perifere ligging (Sint-Clarastraat). Door dezelfde woningen en hun eigenaars over een periode van 250 jaar te volgen kon zij in detail aantonen hoe de veranderingen op de vastgoedmarkt geleid hebben tot verbouwingen met grote impact op buurhuizen. Deneweth: „Erfdienstbaarheden over gemeenschappelijke zijgevels, dakgoten, beerputten, waterputten, afvoerbuizen, recht van overpad of inkijk in elkaars huizen en tuinen leren ons verrassend veel over het dagelijks leven in vroegmodern Brugge. Behalve sappige anekdotes, levert dit een mooi beeld over verbouwingen, samenwerking en conflicten in diverse buurten. Hieruit blijkt dat Brugge tussen 1500 en 1800 veel grondiger veranderd is dan het vrijwel intact gebleven stratenplan ons wil doen geloven.“
Uit het onderzoekt blijkt dat de elites er uitstekend in geslaagd zijn om hun stadsresidenties uit te breiden door huizen samen te voegen met vrijgekomen buurwoningen en aanpalende achterhuizen om te bouwen tot stallingen en koetshuizen. Ze bewaakten hun privacy door hoge tuinmuren op te trekken en alle recht van overpad af te schaffen. De sociale middengroepen die langs belangrijke invalswegen hun ateliers en winkels hadden, voegden zelden buurwoningen samen, al bouwden ze soms wel achterliggende huizen om tot stapelruimten of ateliers. Al van in de middeleeuwen werkten deze groepen goed samen bijvoorbeeld bij de aanleg van gemeenschappelijke beerputten en waterputten. Hoewel ook zij vanaf de zeventiende eeuw meer privacy nastreefden en ook tuinmuren optrokken waar voorheen open tuinen waren, bleven zij wel het gebruik van die putten delen. Waar de lagere sociale groepen in de late middeleeuwen evenzeer samenwerkten om nutsvoorzieningen aan te leggen en hun tuinen openstelden voor hun buren, tastte de vastgoedcrisis van de zestiende eeuw het buurtleven grondig aan. Velen moesten hun woningen noodgedwongen verkopen en speculanten sprongen op die markt om er lucratieve opbrengstpanden van te maken. De weinige bewoners die hier nog een eigen huis hadden waren niet zo enthousiast over die steeds wisselende buren. Ze privatiseerden hun nutsvoorzieningen door eenvoudigweg die delen van tuinen op te kopen waar de toiletten en waterputten zich bevonden. Deneweth: “Hoewel de bebouwde ruimte in Brugge geen sporen van “krimp” vertoonde, zijn de contrasten tussen een rijk centrum en een armere periferie in de loop van de bestudeerde periode wel vergroot. Vooral de sociale middengroepen behielden een grotere buurtsolidariteit op vlak van verbouwingen en nutsvoorzieningen, zeker in buurten waar veel eigenaars woonden.”