Deze speech van Caroline Pauwels is een ingekorte versie en verscheen op de standaard.be (+). De volledige speech gaf ze afgelopen zaterdag tijdens 'Het grote gelijk' in de Brusselse KVS.
Bekijk op bruzz.be wat de rector over haar eigen speech te vertellen heeft.
De democratie is een systeem waar we hebben geïnstitutionaliseerd dat ieders mening meetelt, dat ieders mening mag worden gehoord. Dat is, als je erbij stilstaat, heel bijzonder. In andere staatsvormen geldt net het omgekeerde: daar is ingebouwd dat de meningen van sommigen er meer toe doen en dat sommige meningen er zelfs helemaal niet toe doen. Daar telt alleen de mening van de almachtige leider, van de enige toegelaten partij, de enige toegelaten godsdienst of een bepaalde etnische groep.
'Een van de pijnlijke kenmerken van onze tijd', schreef de filosoof Bertrand Russell, 'is dat domme mensen zo verdomd zeker van zichzelf zijn, terwijl intelligente mensen vol twijfel zitten'. Maar twijfel, wist Confucius al, is de waakhond van het inzicht. In de wetenschap oefenen we onszelf in systematisch twijfelen. We hebben die twijfel geïnstitutionaliseerd. Wetenschappelijke tijdschriften werken op basis van peer review. Je werk wordt, geanonimiseerd, gelezen en bekritiseerd door een aantal reviewers. Pas als het die toetsing doorstaat, wordt het gepubliceerd.
Vrijheid van debat
De negentiende-eeuwse Britse filosoof John Stuart Mill schreef in 1867 misschien wel een van de belangrijkste en nog altijd actuele werken over de vrijheid van meningsuiting: On liberty. In dat boek verdedigt Mill de vrije meningsuiting tegenover diegenen die er, ook toen, grenzen aan wilden stellen.
De democratie is een systeem waar we hebben geïnstitutionaliseerd dat ieders mening meetelt, dat ieders mening mag worden
gehoord. Dat is, als je erbij stilstaat, heel bijzonder.
Mills uitgangspunt is dat niemand voor een ander kan beslissen hoe die moet leven of welke manier van leven voor die ander het meest geschikt is. Dat wil niet zeggen dat we niet met elkaar in gesprek kunnen gaan over welke levenswijze nu verkieslijk is. Maar wat we niet mogen, is dwang gebruiken, gebod of verbod van welke aard dan ook, om anderen te verplichten te leven zoals wij dat willen.
Dat is, lijkt me, een eerste helder uitgangspunt. Als we dat uitgangspunt aanvaarden, moeten we, zo oordeelt Mill, ten tweede ook aanvaarden dat mensen de vrijheid moeten hebben om uit te zoeken welke manier van leven hen dan het beste past.
En als we ook dat aanvaarden, dan kunnen we er, ten derde, niet om heen dat de vrijheid van meningsuiting moet bestaan, net zoals de vrijheid van informatieverspreiding, van debat, van vereniging en dus ook het recht om anders te leven dan de omgeving of de meerderheid voorschrijft.
Onverzoenlijke kampen
Waar ik me zorgen over maak, is dat vandaag de botsing der meningen in groeiende mate niet langer face to face plaatsvindt, maar zich afspeelt op sociale media. Die zijn goed in heel veel dingen, maar niet voor het voeren van diepgaande gesprekken, voor discussies over maatschappelijke onderwerpen of voor het ontwikkelen van complexere redeneringen. En toch laten we ons daartoe steeds weer verleiden.
Waar ik me zorgen over maak, is dat vandaag de botsing der meningen in groeiende mate niet langer face to face plaatsvindt, maar zich afspeelt op sociale media.
Ik zie de gevolgen daarvan ook in mijn instelling. Meningsverschillen tussen docenten of studenten die escaleren. Taalgebruik dat simplificeert, verhardt en demoniseert. Dingen worden geschreven die je nooit zo zou formuleren aan de telefoon, laat staan in een gesprek van mens tot mens. Maar eens die dingen over en weer zijn gestuurd, staan ze daar. Onuitwisbaar. En dan is het vaak heel moeilijk om de brokken nog te lijmen.
Ik steek niet weg dat ik me zorgen maak over de mate waarop de toon van de sociale media ook de norm lijkt te worden in het publieke debat. En dat komt de maatschappelijke samenhang niet ten goede. Je ziet steeds meer hoe, bij elk onderwerp en in geen tijd, altijd dezelfde onverzoenlijke kampen ontstaan, die over en weer grossieren in veralgemeningen en verdachtmakingen. En die lijken uit te sluiten dat er tussen hen ook maar enig vergelijk mogelijk is. Dat er op termijn geen
vergelijk meer mogelijk is, vind ik een huiveringwekkende gedachte.
Daarom waren de debatten van 'Het grote gelijk' zo bijzonder. Hier werd het bubbeldenken doorbroken. Hier werd met elkaar gesproken. Het allermooiste is als dat gesprek ook tot een vorm van wederzijds begrip heeft geleid. Dat is nuttig, dat is goed. Als we denken dat het geen zin meer heeft met de ander in gesprek te gaan, om de ander te overtuigen, dan houdt het praten op. Dan blijft er uiteindelijk niets over dan het gevecht om het groot gelijk, van allen tegen allen. Dan is het oog om oog en tand om tand, tot we allemaal blind zijn en tandeloos.
Caroline Pauwels