Frank Scheelings studeerde geschiedenis van 1976-1980. Hij vertelt over de examens in die jaren.
In die jaren (1976-1980) lagen er nog geen kwaliteitsnormen vast voor het onderwijs. Je stond dan soms uren te wachten omdat een prof niet op zijn spreekuur verscheen. Ook de examens in de faculteit LW verliepen doorgaans met weinig structuur. De meeste professoren namen examen af in volgorde van toekomen van de studenten. Dus degene die eerst wilde kwam heel vroeg en sommige anderen die wilden weten welke vragen de prof stelde, kwamen later. Van concurrentie was toen in elk geval geen sprake: iedereen vertelde de vragen verder. Daaruit werden allerlei conclusies getrokken: ‘hij heeft eerst hoofdstuk één gevraagd, daarna twee en zit nu bij drie, dus hij volgt de cursus’, of ‘hij gaat van achter naar voren’ of ‘hij vraagt lukraak doorheen heel de cursus’ of ‘die vraag stelt hij bij iedereen’ enz. Daaruit probeerde je af te leiden welk hoofdstuk voor jou was. Ook de staat van de prof en de fairness werd besproken: ‘ze is vriendelijk’, ‘hij helpt soms een beetje’ (of helemaal niet), ‘ze leeft mee’, ‘hij stelt moeilijke vragen’, ‘ze stelt vragen buiten de cursus’, ‘hij buist’ enz. Elk antwoord zorgde bij de wachtenden op de smalle gangen voor meer of voor minder stress. Ook vreemde gedragingen en gewoontes werden opgemerkt: prof. Ruytinckx stak afwisselend het been van zijn brilmontuur in zijn oor, in zijn neus en in zijn mond (gelukkig nooit diep). Prof. Etienne Scholliers, een charismatische prof, wandelde gemakkelijk rond in zijn bureau waardoor je niet wist of je vooruit moest blijven antwoorden of in de richting van waar hij zich bevond (en dat kon ook achter je zijn). Eén prof bood systematisch aan meisjes aan om hun hand vast te houden als ze te zenuwachtig waren, wat toen al als een twijfelachtige gewoonte werd beschouwd, maar sommige meisjes zagen er een voordeel in. Andere professoren (prof. Van Vreckem, prof. Namenwirth) hadden hun hond bij zich, hetgeen sommige studentes dan weer geweldig zenuwachtig maakte. In zo’n geval moest je het beestje goed spotten, want als je zwierig ging zitten en je benen zelfverzekerd zonder te kijken onder het bureau uitstrekte, kon het natuurlijk zijn dat de trouwe viervoeter zich met een luide ‘kaïet’ en gejank liet horen en zo een aanslag pleegde op je punten nog voor het examen begonnen was.
Op een dag hadden we examen ‘Inleiding in de sociologie’. Het examen was om 8.30 u, maar het werd 8.30 u, 9 u, 9.30 u en nog altijd geen prof. Uiteindelijk vroegen we aan het secretariaat om te bellen. De secretaresse wilde dat wel doen, maar de prof nam niet op. We kregen geen nummer en gsm’s bestonden nog niet. Uiteindelijk kwam er een assistent toe die duidelijk met de zaak verveeld zat. We kregen een nummer en mochten vanuit zijn bureau bellen. Na enkele keren proberen, kreeg één van ons de vrouw van de prof aan de lijn. We stonden er rond, om goed te horen wat er gezegd werd. We begonnen voorzichtig, wie weet wat hem overkomen was: ‘Goeiendag mevrouw, u spreekt met één van de studenten, we hebben vandaag examen Sociologie, maar de professor is nog niet aangekomen, weet u mischien waar hij is?’
‘Hij kan niet komen, want hij moet met mij boodschappen gaan doen.’
‘Maar hij heeft vandaag examen, allez, wij moeten examen bij hem afleggen.’
‘Nee, dat gaat niet, want hij moet met mij boodschappen doen.’
Op deze manier kwamen we natuurlijk niet verder. ‘Kunnen we misschien even spreken met de professor, want we moeten toch iets kunnen afspreken?’
‘Dat zal niet gaan, want hij zit in bad.’
‘Kan hij dan op dit nummer terugbellen als hij uit bad komt?’
‘Nee, dat kan hij niet, want dan moet hij met mij boodschappen doen.’
‘Maar misschien kan hij even bellen als hij uit bad is en voordat u boodschappen gaat doen? We moeten toch iets afspreken voor het examen...’
Even stilte, dan geërgerd: ‘’t Is goed, ik vraag hem te bellen.’
Na een half uurtje bang afwachten (had ze het doorgegeven?), telefoneerde de prof terug. ‘Examen?’ Wist hij niets van. Stond niet in zijn agenda. ‘Echt waar, examen? Werkelijk?’ Even stilte, geblader in de agenda. ‘Nee. Nee, maar... Ah ja toch, tiens... inderdaad’. Dat was problematisch, want hij kon niet komen. Hij had belangrijke zaken te doen. Maar hij stelde voor iedereen 14 te geven.
‘Ja!’, riep er één, ‘Nee!’, riepen er vier. De rest stond met open mond, niet in staat om iets te zeggen, verrast door deze mei-68-oplossing. De bellende student die de reacties had gezien, besloot niet te aanvaarden. Er werd een nieuwe afspraak gemaakt voor enkele dagen later. We gingen wat gedesorienteerd terug naar ons kot of naar huis. Het momentum was weg en enkele dagen later deed ik een matig examen, maar de prof compenseerde. Iedereen kreeg punten van 14 tot 16, behalve de enkeling die er echt niets van bakte.