In haar masterthesis Aanvangsbegeleiding: last of steun? Een kwalitatieve studie naar ervaringen van beginnende leerkrachten met aanvangsbegeleiding onderzocht VUB-studente Agogische wetenschappen, Hanne De Bock, hoe beginnende leerkrachten in het secundair onderwijs begeleid worden in hun eerste jaren als leerkracht. Ze interviewde daarvoor veertien startende leerkrachten in zeven verschillende scholen. Amper drie van die veertien geven aan dat hun aanvangsbegeleiding die naam waardig was. De rest moest het stellen met enkele namiddagen administratieve training om te leren werken met Smartschool of kreeg wat raadgevingen van een andere leerkracht die een van hun lessen kwam volgen. Eén van de startende leerkrachten uit het onderzoek gaf al ontgoocheld aan dat ze volgend jaar een andere stiel zal kiezen.
Die bewuste leerkracht is niet de enige: liefst 37% van de startende leerkrachten in het secundair onderwijs beslist om binnen de vijf jaar het onderwijs te verlaten.
“Het is voor de Vlaamse regering een uitdaging om de nieuwkomers aan boord te houden”, zegt onderzoekster Hanne De Bock. “De overheid probeert dat onder andere door in een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst (CAO XI) aanvangsbegeleiding voor elke beginnende leraar te verplichten en extra middelen vrij te maken ter ondersteuning van de starters.”
In theorie is dat een goeie zaak. Maar in de praktijk blijkt in de meerderheid van de gevallen dat er zo goed als geen begeleiding voorzien is.
“Meestal werden de nieuwe leerkrachten ten allerlangste gedurende één trimester opgevolgd”, zegt De Bock. “Daarna moesten ze hun plan trekken. Een aanvangsbegeleiding hoort uit drie luiken te bestaan: een praktisch administratief luik, een pedagogisch-didactisch luik en een luik over het persoonlijk functioneren. Het idee was dat de scholen voor iedere starter een aangepast traject zouden uitstippelen. Dat gebeurde maar in drie van de veertien gevallen en dan nog allemaal in dezelfde school. De beginners in die school werden individueel begeleid, er werd voor elk van hen een persoonlijk ontwikkelingsplan opgemaakt en ze kregen advies van interne en externe experten aan wie ze zoveel vragen konden stellen als nodig. Bovendien werden ze gedurende twee jaar en frequent gevolgd in hun klassen.”
In de meeste gevallen bleef de aanvangsbegeleiding beperkt tot het administratieve luik en soms werd er één enkele les gevolgd van de startende leerkracht. “Als die dan toevallig een gemakkelijke klas had, leek de nood aan extra ondersteuning overbodig”, aldus De Bock.
De Bock vroeg zich ook af hoe het beter kon en maakte een lijst van tien aanbevelingen.
“De begeleiding moet individueler en op maat en moet de drie inhoudsgebieden beslaan”, vindt ze. “Het beste kan een school een startershandleiding maken, waarin heel wat antwoorden staan op vragen die soms banaal lijken, maar die heel belangrijk blijken voor de starters. Begeleidingsmomenten en observaties moeten frequenter en worden best niet uitgesteld tot het einde van het schooljaar. Als school voorzie je ten slotte ook best een onderlegde mentor binnen het vakgebied die ook bereikbaar is voor de starters.”