Caroline Pauwels deelde haar visie op de mens en de wereld ook in boekvorm, o.a. in ‘Wonderlust’, samen met Jean Paul Van Bendegem en Pat Donnez, in ‘Ode aan de Verwondering’ en in het vorig jaar verschenen en bij Houtekiet uitgegeven ‘Ronduit. Overpeinzingen van een possibilist’. Het hoofdstuk ‘De zwemster’ uit Ronduit is een persoonlijke beschouwing over haar passie voor zwemmen, voor water en de zee.
De zwemster
Al toen ik heel klein was, noemden ze me een waterrat. Zo één met van die verrimpelde vingertoppen. Zodra ik de kans kreeg, zat ik in het water. Mijn passie voor het zwemmen moet in mijn kindertijd ontstaan zijn. Tijdens de vakanties naar het zuiden was ik een enthousiaste snorkelaar. Dat betekende dat mijn rug helemaal zwart kleurde, terwijl mijn buik spierwit bleef. Omdat ik uren gefascineerd onder water aan het kijken was.
Later heb ik een duikstage gedaan, maar dat beviel me dan weer niet. Ik vond die wereld veel te heftig.
Maar het element water is beslist een belangrijk facet van mijn zwempassie. Achteraf kan ik dat ook filosofisch verklaren. Het idee van panta rhei, je kan niet twee keer in dezelfde stroom baden. Dat is een heel interessante, voor mij geruststellende gedachte. Van de vier elementen is water het belangrijkste voor mij. Het idee van zuiver water, van eb en vloed, alle metaforen die rond water draaien. Het water ook dat soms tot aan de lippen staat. Het geluid van water. Ik hou van het geluid van de regen, van stromen en rivieren, van de zee. Ik hou van de regen op mijn huid. Op mijn gezicht. Een paraplu gebruik ik nooit.
Vreemd genoeg ben ik bang om te verdrinken. Ik heb ooit eens een film gezien van mensen die van een boot springen om in de zee te gaan zwemmen, en dan realiseren dat ze geen trap hebben uitgegooid en dus niet meer op de boot kunnen. Dat is pas echt een afschuwelijke gedachte.
Ik dacht altijd dat ik doodgraag op een boot zou zitten, maar helaas, ik word ziek. Al heb ik wel een paar keer gevaren. Een boot roept bij mij sterke gevoelens op, dat merk ik als ik in Oostende ben. Vertrekken, partir. Dat gevoel zie ik weerspiegeld door een boot die uitvaart en het ruime sop kiest. Om dan uiteindelijk weer aan te meren. Het is een mooie metafoor. De enige plaats waar het me enorm stoort is in Venetië, waar van die belachelijk grote jachten aanmeren. Maar ik ga heel graag naar Venetië, net omwille van het water. Je moet water in een stad hebben. In Brussel is dat het kanaal, een van mijn favoriete plaatsen daar is de statige Royal Yacht Club.
Ik heb onlangs nog een lezing meegemaakt van een kapitein. Wat bleek? Het is niet de kapitein die de meest boeiende job heeft, maar wel de eerste stuurman, die onder het gezag van de kapitein staat. Het is zoals ik het leven zie. Liever de secondant zijn, dan de eerste.
Zwemmen. Als kind heb ik alle opeenvolgende zwembrevetten behaald, tot 3000 meter. Mijn vader bracht me naar Wachtebeke, waar ze een vijftigmeterzwembad hadden. Ik herinner me nog dat je stoffen diploma’s kreeg die je op je zwempak mocht naaien. Wat ik zelf wel nooit gedaan heb.
Ik deed soms mee aan zwemwedstrijden, maar daar was ik niet zo goed in. Ik heb nooit een competitieve geest gehad. Ik ga liever een challenge met mezelf aan.
Dat zwemmen ben ik heel lang blijven doen, maar later nam tennis het over, ik ging ook studeren en op kot, het sociale werd belangrijker.
Maar toen ik aan mijn doctoraat begon te werken, ben ik opnieuw beginnen te zwemmen, in de Zwemkunststraat of de Rue de la Natation in Elsene. Het was een oud zwembad, waar ook mijn liefde voor oude zwembaden met een rijke geschiedenis is ontstaan. Er zijn er zo nog heel wat in Brussel.
Ik ging elke dag zwemmen en heb dat heel lang gedaan, tot de kinderen geboren werden. Toen ze wat ouder waren, heb ik het zwemmen weer opgepikt, intussen in Watermaal-Bosvoorde. Heel gedisciplineerd, elke dag om zeven uur als het zwembad opengaat.
Ik heb er ook echte zwemvrienden. Het is een wereld op zich, een microkosmos die daar om zeven uur ’s morgens samenkomt. Mensen die heel uiteenlopende jobs hebben, maar die allemaal gepassioneerd zijn door het zwemmen. Ik heb er iemand gekend die tot op 93-jarige leeftijd heeft gezwommen, om dan plots te verdwijnen. Dat is altijd een schok. Want die microkosmos is heel hecht, ook al beperkt hij zich tot die welbepaalde momenten. Onder de douche, uit de douche, in het zwembad. Je hebt mensen die heel verbeten zwemmen, ze zouden je haast wegduwen terwijl ze baantjes trekken. Anderen zwemmen dan weer louter voor hun gezondheid, of staan aan de kant een babbeltje te slaan, soms een uur lang. In het zwembad van Watermaal-Bosvoorde heb ik ook veel collega’s van onze Franstalige zusteruniversiteit ULB leren kennen. Dat was handig toen ik rector werd. Ik kende al een aantal ULB’ers als zwemvrienden.
Ik ben iemand die van het onverwachte houdt, maar tegelijk een strakke routine kan waarderen, zoals met het zwemmen. En in het weekend gaat het er wat losser aan toe, dan heeft iedereen meer tijd. Dan gaan de gesprekken over eten, wisselen we menu’s uit en adressen van bakkers. Dat heb ik tijdens mijn ziekte en tijdens de coronapandemie echt wel gemist. Het is fantastisch dat ik nu opnieuw kan zwemmen. Het is een wereld die niks met mijn werk te maken heeft en dat is verfrissend. Zowel letterlijk als figuurlijk. Toen ik rector werd, waren mijn zwemvrienden blij voor mij, maar verder was het no big deal. Zo hoort dat.
En het zwemmen zelf? Voor mij gaat het over een gezonde geest in een gezond lichaam. Als ik zwem, dan weet ik gewoon dat er voor de problemen die ik aan mijn hoofd heb, een oplossing uit de bus zal komen. Tijdens het zwemmen kom ik altijd tot het juiste inzicht. Of tot wat mij op dat moment het juiste idee lijkt. Dus als ik iets moet beslissen of oplossen, dan is dat in de regelmaat van die slagen - schoolslag afgewisseld met crawl en soms rugcrawl - dat ik besef: het komt goed. In het zwembad komt alles altijd goed. Daar vind ik de inspiratie om moeilijke zaken op te lossen. Ik ben dus altijd gerustgesteld als ik ga zwemmen.
Ook als ik in de zomer in Oostende vertoef, ga ik heel vroeg zwemmen, omstreeks halfacht. En dan ben ik alleen in de zee. Alleen met de zee. Dan voel ik me compleet zen. Let wel, ik ben geen avonturier. Ik blijf parallel met de kust, blijf binnen de boeien en hou rekening met de stromingen in de Noordzee.
Soms zwem je vlakbij de zeemeeuwen, dat is altijd bijzonder. ‘Homme libre, toujours tu chériras la mer’, zei Baudelaire in een subliem scherpzinnig gedicht. Zo voel ik dat ook zelf aan. Vorige zomer was er nog iemand die op dat ochtendlijke uur aan yoga deed op het strand. Dat gaf het fijne gevoel met twee te zijn. Uiteraard ga ik in de zee ook wel met vrienden zwemmen, maar dat doen we ’s avonds, als iedereen weg is. Niet omdat ik niet tussen het volk wil zwemmen, maar omdat ik echt wel die rust nodig heb. En als de zee wat wilder is, dan is het heerlijk om te duiken in de golven en het zeewater op je rug en je lichaam te voelen. Alle zintuigen staan dan op scherp.
Ik verblijf in een appartement, in een zijstraat van de zeedijk, maar toch heb ik een open zicht op het strand en de zee. Het is een vast ritueel voor het slapengaan: de zee groeten. En de maan.