‘Wie in zijn leven lang en moeizaam heeft geijverd voor een doel, dat haast niet te bereiken scheen en ten slotte dat doel in vervulling ziet gaan, is een gelukkig iemand. Talrijk zijn dan ook de gelukkigen die hier aanwezig zijn, om met ons de geboorte van een nieuwe Vlaamse Universiteit, de Vrije Universiteit Brussel, te begroeten, en zich met ons te verheugen over haar eerste succes: de verdubbeling van het aantal inschrijvingen in het eerste jaar.’ Uit: De derde universiteit en de verdere uitbouw van het Universitair Onderwijs. Academische openingsrede uitgesproken op 7 oktober 1969 door Prof. Dr. A. Gerlo, rector van de Universiteit.
(Lees verder onder de afbeelding)
Aankomst van Achiel Van Acker, eerste socialistische premier na WOII.
De eerste openingszitting van de VUB was niet zo maar een zitting. De VUB was er gekomen na veel politieke spanning en het is interessant om die context, die iedereen kende en waar rector Gerlo in zijn redevoering veel op alludeerde, maar waar niemand toen iets over zei, hier even te schetsen. Rector Gerlo had zijn titel, ‘De derde Vlaamse Universiteit en de verdere uitbouw van het Universitair Onderwijs’, uiteraard niet zomaar gekozen. Tot enkele jaren voor dat moment had België officieel maar één Vlaamse universiteit, de UGent. Uiteraard was de Vlaamse afdeling van de KU Leuven wel volledig ontwikkeld, maar officieel was het nog een tweetalige universiteit. De ULB had na de rechten sedert 1955 langzaam verschillende opleidingen verdubbeld, maar de verhouding tussen de vakken was eind jaren ’60 nog 2/3 Frans en 1/3 Nederlands. Het Vlaams hoger onderwijs had op dat moment dus nog een serieuze weg te gaan. Door de achterstand gingen in België verhoudingsgewijs veel minder Vlamingen studeren dan Franstaligen. De invloedrijke socialistische politicus Henri Fayat, zelf alumnus van de ULB, had meermaals – onder meer in 1951 in het Parlement – de penibele situatie van de Vlamingen in het hoger onderwijs aangekaart. Volkomen in de lijn van de denkbeelden die Lodewijk De Raet – ook een alumnus van de ULB – formuleerde voor WO I, benadrukte hij dat Vlaanderen economisch maar kon ontwikkelen als er voldoende hoogopgeleide jongeren gevormd werden. Door de babyboom na WO II zouden grote hoeveelheden jongeren naar de universiteit gaan en moest er een ‘universitaire expansie’ plaatshebben. Bijgevolg was er plaats voor een nieuwe Vlaamse universiteit vanuit een ontvoogdingsidee en een idee van economische ontwikkeling. De derde Vlaamse universiteit was dus belangrijk en vulde een leemte. Gerlo zal ruim aan deze Vlaamse context appeleren. Hij verwees naar de ‘essentiële Vlaamse verzuchtingen’ en wees erop dat de nieuwe universiteit het gevolg is ‘van ons rechtmatig streven naar authenticiteit en eigenheid’, daar snel aan toevoegend: ‘maar door onze traditie en geesteshouding zijn we beveiligd tegen chauvinisme en bekrompenheid. Wij willen de vensters wijd open op de ganse wereld’. Opvallend is dat Gerlo in zijn rede direct verder kijkt en ook toekomstige structuren aanhaalt. Hij breekt ook een lans voor het uitbouwen van een universiteit in Antwerpen en uiteraard ook voor een Vlaamse Universitaire Raad: ‘Deze Raad zou zich onder meer moeten bezighouden met de algemene planning van het Nederlandstalig universitair onderwijs en de oprichting of uitbreiding van universitaire instellingen. (…) Bijgevolg, samenwerking en overleg voor dit alles tussen de Vlaamse universiteiten, maar ook tussen Vlaamse en Franstalige, en zelfs voor bepaalde gebieden met universiteiten uit de buurlanden.’ De Vlaamse rectoren hadden in 1968 al tot een dergelijk orgaan besloten en Gerlo zal zelf een grote rol spelen in de voorbereiding van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) , die pas officieel opgericht wordt in 1976.
(Lees verder onder de afbeelding)
Voorzitter August De Winter en Rector Aloïs Gerlo begroeten de Minister van Nationale Opvoeding, alumnus Piet Vermeylen.
In de jaren 1960 laaide bovendien de taalstrijd weer op. De verfransing van Brussel was een doorn in het oog van de Vlamingen. Ze hielden in 1961 en 1962 marsen op Brussel – met een voor die tijd massale aanhang – en met een sterk Vlaams eisenpakket om de regering onder druk te zetten. De regering keurde in 1962 de taalwet goed, die de taal per gemeente vastlegde. Brussel Hoofdstad bleef – mede onder Vlaamse druk – een tweetalig gebied. In Vlaanderen zagen diverse politici de nieuwe universiteit dan ook als een belangrijk middel om de verfransing in de hoofdstad tegen te gaan en tegelijk om de Vlaamse identiteit van de hoofdstad te bestendigen volgens het adagio: ‘Vlaanderen laat Brussel niet los!’. Ze zouden tot in de jaren 1980 de VUB ‘de Vlaamse speerpunt in Brussel’ noemen. De marsen en de wet hadden echter ook een radicaliserend effect op de Franstaligen. Het Front Démocratique Francophone (FDF, nu DéFI) werd in 1964 opgericht en kreeg veel aanhang in het hoofdstedelijk gebied. Binnen de ULB hingen heel wat professoren het FDF aan, en rond die tijd bleef rector Leroy herhalen dat het Frans de beste taal was voor het wetenschappelijk onderzoek. Zijn opvolger, rector Homès, stond daar totaal anders tegenover. Binnen de universiteit was er dus best wel controverse en was er een groep die liefst de structuren niet had willen veranderen, maar Mei 68 had de kaarten zo grondig dooreen geschud dat deze kleine groep het ‘Walen buiten!’ van Leuven had toegepast naar ‘Vlamingen buiten!’ op de ULB. In ‘69 gaf deze groep zeker niet de doorslag: latere getuigen zijn bijzonder mild over de attitude van de Franstalige collega’s tijdens de splitsingsjaren en men spreekt over het algemeen van goede verstandhouding. Daardoor zal de eerste openingszitting ook zonder protest of rumoer verlopen. Gerlo zal in zijn rede de plooien in elk geval glad strijken: ‘Het past dat ik, als rector van deze nieuwe instelling, mijn oprechte dank uitspreek, jegens al die ULB-mensen, van de beheerders en professoren, tot de arbeiders en studenten, die tot haar oprichting hebben bijgedragen. Het weze door mij duidelijk gezegd: de Vrije Universiteit Brussel komt niet tot stand tegen de ULB maar naast en mede dankzij de ULB.’
(Lees verder onder de afbeelding)
Aloïs Gerlo tijdens zijn rede.
De van oorspong katholieke Volksunie en de CVP (nu CD&V) focusten in de jaren 1960 sterk op de taalproblematiek. De communautaire spanning bereikte een hoogtepunt in de periode 1965-1968 met de eis van de Vlaamse studenten in Leuven om de Franstalige afdelingen van de Leuvense universiteit naar Wallonnië over te hevelen. Vanuit die partijen leefde al evenzeer het gevoel dat de Vlaamse achteruitgang in de hoofdstad moest worden tegengegaan. Er was daar dus een zekere goodwill om de verzelfstandiging van de VUB te bepleiten, te meer omdat dit de verzelfstandiging van de Université Catholique de Louvain eveneens politiek haalbaar maakte. Het Leuvense universitaire probleem kon politiek immers maar opgelost worden als het Brusselse tegelijkertijd werd opgelost. Gerlo kende deze situatie door en door en kon dus een sterk statement maken: (…) ‘in België heeft de dualiteit van het schoolsysteem een taai bestaan. In België kwam de Université Libre tot stand als een noodzakelijk antwoord op de oprichting van de Université Catholique de Louvain. Welnu ik wil zeer duidelijk zijn: zolang er een ‘Katholieke Universteit Leuven’ bestaat, zal er een door vrijzinnigen geleide ‘Vrije Universiteit Brussel ‘bestaan, en wij zullen ons inspannen opdat die Vrije Universiteit steeds meer tot ontplooiing zou komen en steeds meer jongeren zou aantrekken. Onze positie naast Leuven, is hiermee, me dunkt, netjes afgebakend.’ Hij sneed hiermee de doemdenkers, die dachten dat de nieuwe universiteit niet leefbaar zou zijn, de pas af. Gelukkig kon hij op de openingszitting ook een verdubbeling van het aantal Vlaamse studenten aankondigen.
Omdat de splitsing van Leuven veel trager verliep, zou de VUB nog moeten wachten tot in mei 1970 voor ze rechtspersoonlijkheid kreeg (en dat gebeurde gelijktijdig met de rechtspersoonlijkheid van de UCL). De koppeling van de Brusselse en Leuvense splitsingsbeweging zorgde er wel voor dat de wet met een grote meerderheid gestemd werd: de regerende katholieke en socialistische partijleden stemden voor, maar ook bijzonder veel liberalen, die op dat moment eigenlijk in de oppositie zaten. Op het moment dat Gerlo zijn rede uitspreekt moesten er nog acht maanden komen tot die stemming uiteindelijk plaatsgreep, en dus was hij tegelijk voorzichtig: ‘Deze universiteit is een heel-Vlaamse verworvenheid. Zij is toegankelijk voor allen, partijloos en ideologisch niet gebonden.’
De ruime mentale steun die de idee van een Vlaamse universiteit in Brussel kreeg, was af te lezen in de steun die de Vereniging voor Nederlands Vrijzinnig Hoger Onderwijs, de pleitbezorger van de Nederlandstalige leergangen aan de ULB tussen 1955 en 1969, had gekregen. Vanuit alle provincies, maar vooral vanuit Brabant en het traditioneel vrijzinnige Antwerpen kreeg de vereniging geld toegestopt. Meestal door socialistische en liberale gemeentebesturen, maar ook wel door katholieke besturen. Veel zuilgebonden liberale instellingen, maar ook de machtige vakbond ABVV steunden de vereniging. Ze kreeg ook geld van kapitaalkrachtige instellingen als de Bank van Parijs en de Nederlanden (geleid door alumnus Maurits Naessens) en de liberale krant Het Laatste Nieuws. Gerlo wilde die steun houden en zei daarom: ‘Inmiddels zoeken wij, de hoofdstedelijke Vlamingen, die wensen onszelf te blijven om Europeërs en wereldburgers te worden, meer dan ooit aansluiting bij onze taalgenoten uit Brabant, Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg. Wij hebben hun steun nodig (…).’
(Lees verder onder de afbeelding)
Detail van het podium: Op de eerste rij, v.l.n.r. Piet Frantzen en René Vandendriessche en daarachter op de 2de rij onder meer Georges Debunne, die een jaar eerder voorzitter is geworden van het ABVV, de historicus Jan Craeybeckx en prof. Marcel Hebbelinck van de bewegingswetenschappen. De studentenvertegenwoordigers zitten op de achterste rij.
Vlaanderen was katholiek, maar in 1951 was het humanistisch Verbond gesticht. De vrijzinnigen wonnen in de jaren ’60 aan invloed. De na-oorlogse seculariseringsbeweging was ingezet. Voor de vrijzinnige Vlamingen moest die nieuwe universiteit een vrijzinnige universiteit zijn. Aangezien benoemingen in die tijd sterk volgens politieke sterkte gebeurden, beschouwden ze de Gentse Rijksuniversiteit niet als neutraal, maar eerder als een door katholieken gedomineerde instelling. Er waren belangrijke vrijzinnige sterkhouders, zoals Jaap Kruithof of Etienne Vermeersch, maar er waren ook heel wat katholieke professoren. Een vrijzinnige universiteit zou een sterkhouder zijn voor de Vlaamse vrijzinnigheid, die op dat moment nog niet sterk stond. Gerlo verwees uiteraard naar de ‘door vrijzinnigen geleide universiteit’ en het vrij onderzoek en nam tegelijk stelling voor een bredere verspreiding ervan: ‘Alle wetenschappelijk onderzoek moet immers onbevooroordeeld gebeuren, of het is niet wetenschappelijk. Alle universitair onderwijs – afgezien misschien van enkele levensbeschouwelijke, ideologisch gevoelige vakken – moet gebaseerd zijn op het vrij onderzoek en het gezagsargument verwerpen. Ik ben ervan overtuigd dat het ook de mening is van alle echte wetenschapsmensen, waar ook ter wereld, ze wezen gelovig of niet.’
De levensbeschouwelijke invalshoek impliceerde dat de nieuwe universiteit veel steun kreeg uit liberale en socialistische middens, die vrijzinnig waren. De universiteit had uiteraard rekening gehouden met deze partijen; naast rector Gerlo (die bekend stond als communist) werd de liberale volksvertegenwoordiger en burgemeester van Grimbergen August De Winter als voorzitter aangeduid. Voor de openingszitting ontvingen zij de voormannen van de partijen persoonlijk: de legendarische socialistische ex-premier Achiel Van Acker, Minister van Nationale Opvoeding (en alumnus) Piet Vermeylen en Alfons Vranckx (Minister van Justitie). Verder natuurlijk de liberalen, die eveneens hard geijverd hadden voor de nieuwe universiteit: zoals Albert Lilar (Minister van Staat en eveneens alumnus), de toen nog jonge Herman De Croo (een alumnus die op dat moment net in de Kamer van Volksvertegenwoordigers zat), enz. Er waren bovendien tal van ambassadeurs en andere hoogwaardigheidsbekleders uitgenodigd.
De plechtigheid zelf had plaats in het auditorium Janson, één der grootste van de ULB. De verkozen leden van de Tijdelijke Nederlandstalige Raad (voorloper van de Raad van Bestuur) moesten plaatsnemen op het podium en luisterden van daaruit naar de redes van de voorzitter, de rector en de studentenafgevaardigden. In zijn aanhef (zie begincitaat) wendde Gerlo zich zowel tot hen als tot de zaal. Ze hadden het ondenkbare eindelijk verwezenlijkt.
(Lees verder onder de afbeelding)
Zicht op de eerste rij. Vanaf de lege stoel herkennen we v.l.n.r. Achiel Van Acker, Piet Vermeylen, Hendrik Fayat, (ongeïndentificeerd), en Albert Lilar.