Bij het ontstaan van de VUB vormde het uitwerken van een eigen onderzoeksbeleid een prioriteit. Het was immers belangrijk dat de jonge universiteit zo snel mogelijk middelen kon verzamelen om kwalitatief onderzoek te verzekeren. Nog voor de universiteit als rechtspersoon erkend was, richtte ze daarom een Commissie Wetenschappelijk Onderzoek op. Op 15 januari 1970  besliste de Raad van Beheer hoe deze commissie moest samengesteld worden en in juli van datzelfde jaar keurde ze het huishoudelijk reglement van de commissie goed. Nog voor al deze zaken volledig in orde waren, kwam de commissie al een eerste keer samen op 17 april 1970. “Wegens het zeer dringend karakter van punt 4 van de agenda werd de Commissie nu reeds bijeengeroepen. Aangezien sommige leden van de Commissie Wetenschappelijk Onderzoek nog niet werden aangeduid, werden ze vervangen door leden van de Raad van Beheer”, vatte professor Franz Bingen, de eerste voorzitter van de commissie, die vergadering aan. Het bewuste punt 4 op de agenda betrof “aanvragen gericht aan N.F.W.O. (of ander fonds)”. Het was immers zaak zo snel mogelijk het onderzoek aan de VUB aan te vatten en uit te bouwen, en daarvoor had men middelen nodig.

De Raad van Beheer nam nog datzelfde jaar een beslissing die in die tijd ongezien was. Er werd beslist een deel van de werkingstoelage die de universiteit kreeg uitsluitend te gebruiken om eigen onderzoeksprojecten te bekostigen. Rector Gerlo was dit initiatief echter niet genegen. Hij vreesde dat dit kon leiden tot favoritisme, wat nefast zou zijn voor de kwaliteit van het onderzoek. Desondanks was het mede dankzij deze maatregel dat de universiteit op korte tijd een mooie onderzoeksreputatie kon uitbouwen op zowel nationaal als internationaal niveau. Lange tijd zou de VUB de enige Vlaamse universiteit zijn die consequent eigen middelen aanwendde om onderzoek op initiatief van de vorser te steunen.

Bij de oprichting van de Commissie Wetenschappelijk Onderzoek in 1970 baseerde men het reglement overigens in grote mate op het bestaande reglement van de ULB. De rol van de Commissie was in principe puur adviserend van aard. Zo werd van de Commissie verwacht dat ze voorstellen zou formuleren in verband met al wat de algemene organisatie van het wetenschappelijk onderzoek aan de universiteit betrof, evenals over het totale budget voor wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast diende de Commissie advies uit te brengen over de projecten die haar werden voorgelegd. Tot slot bracht ze ook advies uit over de eventuele overname van projecten die door externe fondsen werden gesubsidieerd.

Enkele jaren later, in mei 1973, spreekt men plots over de Navorsingscommissie en niet langer over de Commissie Wetenschappelijk Onderzoek. Behalve een naamswijziging veranderde er echter niets structureels aan de commissie; het reglement bleef ongewijzigd. Een eerste wijziging van het reglement kwam er pas toen men het wilde aanpassen aan artikel vijf van het KB van 7 juli 1976 betreffende de geconcerteerde onderzoeksacties (GOA’s). Met dit besluit voorzag de overheid extra middelen voor wetenschappelijk onderzoek aan de Belgische universiteiten. De wijziging van het reglement bracht opnieuw een naamswijziging met zich mee. Men besloot niet langer te spreken over de Navorsingscommissie maar wel over de Navorsingsraad. Toenmalig rector Roger Van Geen benadrukte wel dat de naamswijziging niet betekende dat de voormalige commissie nu plots beslissingsbevoegdheid zou krijgen. Net zoals zijn voorganger was de Navorsingsraad dus een puur adviserend orgaan.

Enkele jaren later, in 1978, veranderde de situatie opnieuw. Met het KB van 14 juni 1978 werden de universiteiten, indien ze gebruik wilden maken van overheidsmiddelen om aan onderzoek te kunnen doen, verplicht een Onderzoeksraad in te richten. De wettelijke bepalingen voor hoe dergelijke Onderzoeksraad georganiseerd moest worden verschilden niet al te veel van hoe de VUB tot op dat moment de eigen Navorsingsraad had georganiseerd. Logisch, want de samenstellers van het KB  hadden het VUB-model als voorbeeld genomen. Een van de verplichtingen van de Onderzoeksraad was het jaarlijks opstellen van een activiteitenverslag dat, na goedkeuring door de Raad van Beheer, moest overgemaakt worden aan de bevoegde ministers. Aanvankelijk was er daarom wat gemor. Het bestuur meende immers dat het KB leidde tot een inmenging van de overheid in de interne organisatie van de universiteit, wat een aantasting betekende van de universitaire autonomie. Men was zich echter ook bewust dat financiële overheidssteun logischerwijze gepaard ging met een zeker controlerecht van deze overheid om na te gaan wat er met de toegekende financiële middelen gebeurde. Op advies van de Navorsingsraad besloot de Raad van Beheer van de VUB op 12 december 1978 om deze raad te hernoemen tot Onderzoeksraad (OZR) met navenant aangepast reglement. Vijftig jaar later vervult de OZR nog steeds haar rol van academische adviescommissie; al een halve eeuw ligt ze zo mee aan de basis van het VUB-onderzoeksbeleid.