Dit opiniestuk verscheen ook in De Standaard (+) en werd geschreven door onderzoeker Joni Gilissen & Professor Dr. Lieve Van den Block. Beiden zijn verbonden aan de onderzoeksgroep Zorg rond het Levenseinde (VUB en UGent).
De wet op patiëntenrechten voorziet dat iedere patiënt toestemming moet geven voor welke behandeling dan ook. Dat geldt ook voor het levenseinde en in gevallen wanneer het voor de patiënt zelf niet meer mogelijk is aan familie of zorgverlener te vertellen wat hij/zij wel of niet wil. Naast de wilsverklaringen die ter beschikking worden gesteld om bijvoorbeeld zorg te weigeren, is er ook de LEIFkaart in de vorm van een bankkaart, die je kan meedragen in je portefeuille, zodat iedereen steeds op de hoogte is van je wensen, ook tijdens crisissituaties.
Om het levenseinde van palliatieve patiënten te verbeteren, wordt er nu ook 6 miljoen euro vrijgemaakt om artsen terug te betalen wanneer ze met hun palliatieve patiënt praten en afspraken maken over het levenseinde. Daarnaast werd ook de palliatieve patiënt geherdefinieerd, zodat we zeker zijn dat niet enkel op het allerlaatste moment en dus te laat met de patiënt wordt gesproken over zijn wensen en voorkeuren.
De wet op patiëntenrechten voorziet dat iedere patiënt toestemming moet geven voor welke behandeling dan ook.
De nieuwe terugbetalingsmaatregel bestaat er – kort door de bocht - in artsen te betalen voor hun tijd indien ze gesprekken voeren met hun patiënten over zorgdoelen, eventuele wilsverklaringen en wie zijn/haar wettelijke vertegenwoordiger mag zijn, zo luidt het. Het resultaat van de voorafgaande zorgplanning wordt opgenomen in het medisch dossier. Door voorafgaande zorgplanning kunnen we volgens minister De Block, maar ook volgens recente wetenschappelijke bevindingen, moeilijke situaties aan het levenseinde voor zowel patiënt, als familie en zorgverleners vermijden. Daarnaast worden artsen extra gemotiveerd om ook met hun palliatieve patiënten en diens naasten op tijd het gesprek hierover te starten.
Maar enige voorzichtigheid is geboden. Enkel focussen op het terugbetalen van artsen is onvoldoende. Ten eerste, zien we op basis van recente evaluaties in de VS (waar dergelijke terugbetaling van voorafgaande zorgplanning al sinds 2016 in voege is) dat dit beleid geen directe impact heeft op de praktijk. Dat deze terugbetaling een symbolische rol speelt en dat hierdoor de nood aan vroeger nadenken over later op de voorgrond komt, wel. Maar er is opleiding nodig. Momenteel zijn artsen niet verplicht opleiding te volgen in voorafgaande zorgplanning, niet als onderdeel van hun basiscurriculum, noch als onderdeel van hun nascholingstraject. Dat zou in de toekomst best veranderen. Een arts kan in ons land nog steeds afstuderen, zonder betrokken te zijn bij de begeleiding van een palliatieve patiënt. Ook de Koninklijke Academie voor Geneeskunde pleit voor een betere opleiding van artsen in palliatieve zorg en voorafgaande zorgplanning.
Momenteel zijn artsen niet verplicht opleiding te volgen in voorafgaande zorgplanning, niet als onderdeel van hun basiscurriculum, noch als onderdeel van hun nascholingstraject.
Ten tweede, moeten we oppassen dat deze maatregel artsen niet de boodschap geeft dat voorafgaande zorgplanning gelijk is aan louter het invullen van documenten in het medisch dossier. Het mag geen ‘tick-box’ oefening worden, waarbij men tevreden is over de kwaliteit van zodra ‘de papieren in orde zijn’. De mens achter de patiënt leren kennen, en dus weten welke waarden en voorkeuren hij/zij heeft, exploreren of ze wel degelijk een wilsverklaring willen invullen, en het regelmatig evalueren van hun wensen, is erg belangrijk om aan kwaliteitsvolle voorafgaande zorgplanning te kunnen doen. Dit blijkt ook uit wetenschappelijke bronnen. Enkel de papieren invullen, zal de zorg aan het levenseinde niet verbeteren. Dat, in combinatie met enkele gesprekken, maakt veel meer kans op slagen. Er staat het RIZIV een moeilijke taak te wachten om de voorwaarden voor deze terugbetalingsmaatregel uit te werken.
Tenslotte mogen we zeker niet vergeten dat ook andere zorgverleners een belangrijke rol spelen in het proces van voorafgaande zorgplanning. In een woonzorgcentrum, waar bijna 100% van alle bewoners baat heeft bij een gesprek over toekomstige zorg en het levenseinde, wordt de meerderheid van deze gesprekken momenteel geïnitieerd door een verpleegkundige of sociaal werker. Gegeven de tijdsdruk waaronder deze zorgverleners tegenwoordig staan, kunnen ook zij zeker wat extra budget gebruiken. Maar dat is dan weer een opdracht voor Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.