In tijden van beproevingen worden we als mens vaak geconfronteerd met de vergankelijkheid van het leven wanneer onze zekerheden op losse schroeven komen te staan. Nog sterker dan het verzet tegen dit gevoel van wanhoop is onze menselijke kracht om onszelf continu uit te vinden en aan te passen aan een veranderende wereld. Dankzij deze vormbaarheid en creativiteit zullen we ooit op deze periode terugkijken en beseffen dat we als gemeenschap ook toen, in deze turbulente tijden, een nieuwe balans en een werkbaar “nu” gevonden hebben. De volgende boeken, geselecteerd door de letterkundigen van de VUB, kunnen ons hierin misschien op weg helpen. Om met de woorden van onze rector af te sluiten: “Er is maar één woord dat bij me blijft opkomen: samen.”
- Albert Camus, La Peste (1947): Beginnen doen we onze top 5 met deze Franse roman over een pestepidemie in de Algerijnse stad Oran in de veertiger jaren. Camus zag in de epidemie in kwestie een allegorie voor het nazisme, maar de roman gaat natuurlijk ook over de manier waarop men in een stad in quarantaine een epidemie te lijf gaat, over de uiteenlopende reacties daarop en de solidariteit die zich bij deze gelegenheid ontwikkelt.
- Thomas Stearns Eliot, The Waste Land (Het barre land) (1922): 1922 wordt wel eens een wonderjaar in de westerse literatuur genoemd en met reden. Dit beroemde modernistische gedicht uit 1922 reflecteert op de teloorgang van de wereld en het gevoel van desillusie dat prominent aanwezig was na de Eerste Wereldoorlog. Ook bijna honderd jaar later is dit lange gedicht nog steeds even relevant, want dankzij het brede scala aan culturen, literaturen en talen slaagt het erin om troost te bieden temidden van de waanzin.
- Griet Op de Beeck, Het beste wat we hebben (2017): Het eerste boek van een trilogie die zich echter ook afzonderlijk laat lezen. Elk van de drie delen biedt een perspectief op eenzelfde problematiek, namelijk over even op de rem staan in de ratrace van het leven, over hoe herinneringen het heden beïnvloeden, over afscheid durven nemen, over wat een mens kan doen in een wereld zoals die van nu. Thema’s waar we in deze periode misschien net dat tikkeltje langer bij stilstaan.
- Italo Calvino, Il barone rampante (De baron in de bomen) (1957): Een jonge Italiaanse baron uit het einde van de18de eeuw beslist om zijn leven niet meer in familie door te brengen, maar trekt zich terug en in de kruin van de bomen. Daar blijft hij gedurende de rest van zijn leven wonen, maar leidt wel een sociaal actief leven en zet zich concreet in voor de maatschappij. Zijn fysieke afstand van de anderen laat in werkelijkheid toe zichzelf te bewijzen. Om resultaat te boeken en erkend te worden, voelt hij te moeten verzaken aan iets. Enkel door zijn beslissing om hoog in de bomen te leven (een toevallige of zelfs arbitraire keuze), kan wat hij observeert goed geanalyseerd worden en wat hij schrijft ook ten dienste staan van de collectiviteit.
- Giovanni Boccaccio, Decamerone (1e druk in 1470): De top 5 sluiten we graag af met dit middeleeuws boek dat een verzameling is van honderd verhalen die mensen aan elkaar vertelden in tijden van een pest-epidemie. Voor wie graag op een andere manier met het boek kennismaakt, zetten we graag het project van regisseur Ivo Van Hove in de kijker om gedurende 100 dagen de hele Decamerone te laten voorlezen door Nederlandse acteurs, vrij te volgen online.
Poëzie is melancholie, moet subliem of woedend zijn, ons van de sokken blazen, maar af en toe, in tijden als deze, mag ze ook troosten. Ze mag troosten met de eenvoudige woorden van de dichter uit Triëste, Umberto Saba, met de meditatieve woorden van de Poolse Nobelprijswinnaar Miłosz of met de gelukspoëzie van de Nederlandse psychiater Rutger Ropland. (HV)
Als de gedachte
Als de gedachte aan jou me vergezelt
in het duister, waarheen ik vaak vlucht
voor de verschrikkingen van de dag, doet
haar zachtheid me verstarren als een standbeeld.
Dan sta ik op, herneem mijn leven.
Alles is ver van mij, jeugd,
roem; een andere zorg vervreemdt mij van de anderen.
Maar die gedachte aan jou, dat jij leeft,
brengt me troost voor alles. O tederheid,
immens en bijna onmenselijk!
Uit: Umberto Saba, Voor de vogels en een vriend
(Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2006, vert. Yolanda Bloemen en Viviana Massa)
Het uur:
Van de gloeiende zon op de bladeren, het vurige zoemen van de hommels,
ergens ver weg, over de rivier, van het slaperig stemmengeruis
en het ongehaaste tikken van een hamer – genoot niet alleen ik.
Voor de vijf zintuigen waren geopend en vroeger dan het begin
wachtte het al, klaar, op allen die zich zouden noemen: sterveling,
om net als ik het leven, dus het geluk te roemen.
Uit: Czesław Miłosz, Gedichten
(Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2006, vert. Gerard Rasch)
Onder de appelboom:
Ik kwam thuis, het was
een uur of acht en zeldzaam
zacht voor de tijd van het jaar.
de tuinbank stond klaar
onder de appelboom.
ik ging zitten en ik zat
te kijken hoe de buurman
in zijn tuin nog aan het spitten
was, de nacht kwam uit de aarde
een blauwer wordend licht hing
in de appelboom
toen werd het langzaam weer te mooi
om waar te zijn, de dingen
van de dag verdwenen voor de geur
van hooi, er lag weer speelgoed
in het gras en verweg in het huis
lachten de kinderen in het bad
tot waar ik zat, tot
onder de appelboom
en later hoorde ik vleugels
van ganzen in de hemel
hoorde ik hoe stil en leeg
het aan het worden was
gelukkig kwam er iemand naast mij
zitten, om precies te zijn jij
was het die naast mij kwam
onder de appelboom, zeldzaam
zacht en dichtbij
voor onze leeftijd.
Uit: Rutger Kopland, Onder het vee
(Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam, 1966)