Vlaanderen noemt zich inclusief, maar volgens VUB-onderzoeker Randy Haers is dat niet voor iedereen zo. In zijn opiniestuk in De Morgen legt hij de vinger op de wonde. Haers is postdoctoraal onderzoeker bij de Crime & Society Research Group (CRiS) van de Vrije Universiteit Brussel. Hij onderzoekt hoe veiligheidsbeleid vorm krijgt en hoe wetenschap en praktijk daarin kunnen samenwerken.
“Vlaanderen is inclusief,” zo lezen we in de beginselverklaring van de N-VA. Iedereen is, zo klinkt het, broodnodig om van onze samenleving een betere plek te maken om samen te leven. Het klinkt gul en verbindend — tot blijkt dat die betere plek niet voor iedereen is weggelegd.
Wie de politieke actualiteit sinds de afgelopen verkiezingen volgt, krijgt almaar scherper in beeld wat dit zogenaamd inclusieve nationalisme betekent: warm, genereus en vertrouwend voor wie zich aan de bovenkant van de maatschappelijke ladder bevindt; wantrouwig, controlerend en sanctionerend voor wie zich aan de onderkant probeert staande te houden.
Het is precies wat de Franse socioloog Loïc Wacquant de opkomst van de neoliberale strafstaat noemt: een samenleving die haar sociale zekerheid uitholt én haar controleapparaat uitbreidt. Armoede wordt niet langer bestreden met solidariteit, maar met wantrouwen.
Hoe die logica ook in België en Vlaanderen steeds nadrukkelijker vorm krijgt, zien we in uiteenlopende domeinen. In justitie wordt het asociale vangnet almaar wijder gespannen, met meer gevangenen en werkstraffen als gevolg — niet door meer criminaliteit, maar door een beleid dat steeds strenger wordt. In het arbeids- en welzijnsbeleid zien we iets gelijkaardigs: sociale diensten verschuiven van begeleiding naar toezicht. Bij VDAB leidt dat tot strengere controle van werkzoekenden; bij OCMW’s tot meer voorwaarden voor steun.
Nu de federale en Vlaamse regeringen hun beleid steeds duidelijker een smoel geven, loont het om ook enkele beleidsinitiatieven door diezelfde lens te bekijken. Achter de belofte van een “inclusief Vlaanderen” schuilt een samenleving die vooral inclusief is voor wie al sterk staat.
Jacht op de kleine man
Neem de recente verhalen over ondernemers die zichzelf een laag loon uitkeren om zo in aanmerking te komen voor studiebeurzen of andere sociale voordelen. Voor hen volstaat een verklaring op eer. Een eed afleggen, en klaar.
Vergelijk dat met de sociale huurder die plots een detective achter zich aan krijgt om na te gaan of hij niet toevallig een braakliggend stuk grond in het buitenland bezit. Sinds speurneus Diependaele zijn strengere controles invoerde, werden welgeteld 309 fraudeurs opgespoord. In plaats van de haast eindeloze wachtlijst van zo’n 182.000 mensen weg te werken, koos men ervoor om met een bazooka op de figuur van de sociale huurder te schieten. De middelen gingen niet naar woningen, maar naar het creëren van een vijandbeeld.
En dan is er het nieuwste beleidsidee om sociale rechten te plafonneren. Het voorstel komt van dezelfde speurneus die in de vorige legislatuur de jacht opende op de sociale huurder, maar dan nu in zijn nieuwe hoedanigheid van minister-plafonneur-president. Hier evenwel geen eed, maar bewijsstukken, huisbezoeken en sancties. Nochtans wijzen experts er al jaren op dat sociale rechten in Vlaanderen net ondergebruikt worden — dat mensen die er wél recht op hebben, ze vaak niet opnemen uit schaamte, onwetendheid of bureaucratische drempels. Intussen stijgt het aantal vennootschappen jaar na jaar spectaculair. De groei is zo significant dat sommigen in de Wetstraat toch onraad beginnen te ruiken.
Ook in de retoriek rond langdurig werklozen en zieken zien we dezelfde tendens: deze groepen worden neergezet als profiteurs, een label dat onze vrienden van de nv Vervennootschappelijking zelden krijgen. Alleen blijft het niet bij retoriek. Ze vertaalt zich in beleid: niet alleen een activeringsbeleid dat voorbijgaat aan de complexe realiteit waarin mensen met gezondheidsproblemen of psychische kwetsbaarheid zich bevinden, maar ook een pensioenbeleid dat mensen straft omdat ze vrouw en moeder zijn, omdat ze kanker hebben gehad én overwonnen.
Tot op het been uitgehold
“Op, op, alles is op,” verkondigde onze premier onlangs. Alles, behalve dan voor wie zich aan de bovenkant van de samenleving bevindt. Daar blijft het kraantje gul stromen — in fiscale gunsten, soepel vergunningenbeleid en politieke verwennerij.
Terwijl wie onderaan leeft op wantrouwen wordt getrakteerd, wordt voor de Vlaamse industrie rijkelijk de champagne ontkurkt. Daar klinkt geen achterdocht, enkel lof. Waar burgers en middenveldorganisaties uit politieke argwaan steeds hogere drempels krijgen opgelegd, worden de projectontwikkelaars en industrie op hun wenken bediend met een guller vergunningsbeleid. Het zijn immers zij die onze welvaart creëren — en, niet te vergeten, onze gronden vervuilen en onze gezondheid schaden.
Ook met de almaar toenemende flexibilisering van de arbeidsmarkt lijkt de federale regering vooral hand- en spandiensten te leveren aan het bedrijfsleven. Werkgevers verlekkeren zich op lagere loonlasten en meer vrijheid, maar het zijn niet de bazen die in shiften moeten werken of hun inkomen maand na maand zien schommelen. Het zijn ook niet zij die moeten opboksen tegen studenten en flexi-jobbers. Niet zij, maar de kortgeschoolden betalen de prijs. Al blijft onze sociale zekerheid het grootste slachtoffer: tot op het been uitgehold.
Er tekent zich een maatschappij af waar het goed vertoeven is aan de top, maar waar de treden naar boven één voor één worden afgebroken. Zo verwordt de Vlaemsche droom stilaan tot een nachtmerrie.
Lees het opiniestuk op De Morgen: Vlaanderen inclusief? Niet voor iedereen | De Morgen