De industriële revolutie leert ons waarom technologie wellicht niet zal volstaan om onze ecologische voetafdruk te laten dalen, schrijven VUB-geschiedkundigen Wouter Ryckbosch en Wout Saelens.
Dit opiniestuk verscheen eerder op standaard.be (+). Auteurs: Wouter Ryckbosch en Wout Saelens.
Dirk Holemans van denktank Oikos (DS 17 april) en ecomodernist Thomas Rotthier (DS 22 april)verschillen van mening over hoeveel heil we mogen verwachten van technologie bij de bestrijding van klimaatverandering. Holemans wijst erop dat technologie mee de problemen veroorzaakt, Rotthier ziet het als onze belangrijkste hoop op een dalende ecologische voetafdruk.
Rotthier stelt de geschiedenis van technologie voor als één langgerekte fase van honger en armoede waaruit technologische vooruitgang ons pas sinds 200 jaar - met de industriële revolutie - bevrijd heeft. Op het vlak van energiearmoede heeft hij geen ongelijk. Dat blijkt bijvoorbeeld uit recent historisch onderzoek dat de effecten van technologische verandering op het energiegebruik in de stad Gent bestudeerde. Rond 1750 haalde de stad nog zo'n 80 procent van haar energiebehoeften uit organische energiebronnen - hoofdzakelijk brandhout. Een eeuw later was dat nog maar 10 procent. Steenkool had de energiebevoorrading van de stad zo goed als volledig overgenomen, wat gepaard ging met een sterke toename van de energieconsumptie per capita.
Maar het techno-optimistische verhaal van Rotthier belicht maar één zijde van de medaille. Want niet zozeer technologie op zich, wel de combinatie van technologie met een andere consumptiecultuur, gericht op comfort en sociale status, was verantwoordelijk voor die energietransitie.
De hang naar luxe dreef de technologie, niet vice versa.
Honger naar comfort
Ettelijke decennia voor de stoommachine haar intrede deed in de Gentse industrie, was het de toegenomen honger naar huiselijk comfort die de Gentenaars stoven en fornuizen op basis van steenkool deed omarmen. Warmere huizen, lichtere kledij, grotere ramen en meer comfort: het verlangen naar meer energieluxe ging vooraf aan de technologie die huishoudelijke verwarming uiteindelijk zuiniger zou maken. De hang naar luxe dreef de technologie, niet vice versa. Tot ver in de 19de eeuw was huishoudelijke verwarming de voornaamste motor achter de grootschalige ontginning en consumptie van fossiele energie (steenkool, maar ook bijvoorbeeld turf) in steden als Gent en Leiden.
Natuurlijk moeten we niet terug naar tijden waarin dikke wollen kleding en kleine ramen 's winters noodzakelijk waren om binnenshuis niet te bevriezen. Comfort, verwarming en verlichting zijn geen zondes waarvoor we ons moeten schamen. Maar het toegenomen energiecomfort in het industrialiserende Gent had ook een prijskaartje: grootschalige luchtvervuiling was het onmiddellijke gevolg, op de langere termijn volgde overconsumptie van natuurlijke energiebronnen. De kosten en de baten van de technologische revolutie in steden als Gent waren bovendien erg ongelijk verdeeld. De stedelijke wijken die het minst konden profiteren van de vooruitgang en het langst in energiearmoede leefden, leden het zwaarst onder de luchtvervuiling van de op steenkool draaiende industrie. Ook vandaag zijn het de energiearme regio's in de wereld die het snelst en het meest drastisch de gevolgen van klimaatverandering (zullen) voelen.
De geschiedenis van de industrialisering stemt weinig hoopvol over de ecologische impact van technologie
Geurhinder en lawaaioverlast
De ongelijke verdeling van de kosten en baten van technologische vooruitgang is geen toeval. Ook in de 19de eeuw heerste in de welvarende stedelijke milieus een groot optimisme over de verbetering in levensstandaard die goedkope steenkool en efficiëntere technologie konden brengen voor de werkende klassen. Maar over vervuiling en ecologie was het stilte troef.
In de loop van de 19de eeuw ontwikkelden rijkere burgers weliswaar een 'modern' milieubewustzijn rond geurhinder, lawaaioverlast
en eigendomsschade door industrie. Maar luchtvervuiling leek weinig problemen op te leveren. Dat de smog van de 19de-eeuwse fabrieksbazen de armste beluiken het zwaarst teisterde, speelde ongetwijfeld een belangrijke rol in het gebrek aan politiek verzet tegen de overlast. Steenkool beknotten zou te veel het comfort en de rijkdom van de stedelijke burgerij in gevaar hebben gebracht.
Ondanks de beloftevolle introductie van energiebesparende technologie sinds de 18de eeuw werden westerse economieën tot in de 20ste eeuw alleen maar meer energieverslindend. Pas vanaf de 20ste eeuw daalde de energie-intensiteit van de Europese economie. Die daling was mee mogelijk gemaakt door energieverslindende productieprocessen aan andere delen van de wereld uit te besteden - net zoals de burgerij in de 19de eeuw de meest vervuilende industrieën naar de proletarische wijken in de stadsrand exporteerde.
De geschiedenis van de industrialisering stemt weinig hoopvol over de ecologische impact van technologie. Zolang de kosten en baten van technologische verandering extreem ongelijk verdeeld blijven, zal die niet volstaan om de globale ecologische voetafdruk te laten dalen.