VUB-historica Esther Beeckaert en Tim Soens, professor Milieugeschiedenis aan de UAntwerpen, werpen licht op de zoektocht naar duurzame en betaalbare voeding in steden. De aankoop van landbouwgrond lijkt de sleutel.
Dit artikel verscheen eerder op standaard.be(+). Auteurs: Esther Beeckaert, PhD Philosophy and Arts aan de VUB, en Tim Soens, professor Milieugeschiedenis aan de UAntwerpen.
De Brusselse regering wilde Brabantse landbouwgrond kopen om lokale landbouw te promoten, biodiversiteit te bewaren en
de voedselbevoorrading van de Brusselse bevolking te garanderen (DS 24 november). Daarvoor trekt die regering in 2021 1,5 miljoen euro uit. Gezien de hoge prijzen voor landbouwgrond zal dat hoogstens enkele hectaren grond opleveren. Toch konden excellenties uit de Vlaamse, Waalse en federale regeringen het Brusselse initiatief niet snel genoeg afkeuren. Onverzoenbaar met de vrijemarkteconomie, volgens de Vlaamse minister van Landbouw Hilde Crevits (CD&V). Haar federale collega David Clarinval (MR) sprak zelfs van een 'middeleeuwse opvatting' die, volgens hem, 'weinig respect toont voor boeren in Vlaanderen en Wallonië'.
Voedsel is een basisbehoefte voor elke burger, en voor de productie van voedsel is nu eenmaal land nodig. Steden en stedelijke instellingen waren altijd al actieve spelers op de grondmarkt, zowel in de onmiddellijke omgeving van de stad als in het hinterland. Eeuwenlang was dat stedelijke bezit van landbouwgronden gunstig voor burger én boer. Pas sinds kort bieden steden gronden massaal te koop aan op de markt, waarmee ze een sleutel voor een creatief voedselbeleid uit handen geven.
Voedselmarkten waren ook vroeger al volatiel, en rechtstreekse levering van producent naar consument garandeerde kwantiteit én kwaliteit.
Londen
De stedelijke grondposities gaan veelal terug op middeleeuwse en vroegmoderne landontginningsprojecten en schenkingen. Een deel van die gronden, in de onmiddellijke nabijheid van de stad, werd vaak als 'common' gebruikt voor de stedelijke bevolking. In Vlaanderen zijn die stedelijke commons doorgaans vroeg verdwenen, maar wie in Londen ooit op Hampstead Heath wandelde, weet hoe vitaal die publieke gronden voor de leefbaarheid van de stad zijn. Veruit de belangrijkste vorm van stedelijk bezit van landbouwgrond waren en zijn de hoeves en gronden buiten de stad, die eeuwenlang verpacht werden aan lokale boeren. Die verpachting kon verschillende vormen aannemen.
In een eerste model stond louter de financiële return voor de stad voorop. Grond werd zo goedkoop mogelijk verworven, vaak
ten koste van boeren, die in tijden van crisis gedwongen waren hun gronden onder de marktwaarde te verkopen. In de Vlaamse
en Nederlandse kustpolders verwierven stedelingen en stedelijke instellingen het eigenaarschap van grote stukken vruchtbare poldergrond, terwijl boeren door overstromingen have en goed verloren hadden. Dit soort grondposities genereerde vooral geld voor de stad. Voedsel was van ondergeschikt belang.
Een tweede model, dat een win-winrelatie tussen de stedelijke eigenaar en de landbouwer nastreefde, kwam veel vaker voor. Daarin speelde voedsel wel een belangrijke rol. Van Brugge tot Luik bevoorraadde een dicht netwerk van kapitale hoeves eeuwenlang de sociale voorzieningen van de stad met geld, maar ook met graan, runderen, varkens, pluimvee, zuivel en hout. Voedselmarkten waren ook vroeger al volatiel, en rechtstreekse levering van producent naar consument garandeerde kwantiteit én kwaliteit. In ruil droegen de instellingen een deel van het risico en de investeringen, en garandeerden ze de pachters een duurzame toegang tot het land. Vooral dat tweede model kan inspiratie bieden voor het stedelijke voedselbeleid van de 21ste eeuw.
Een droog voorjaar en een ongezien warme zomer plaatsten ons landbouwsysteem in de frontlinie van de klimaatverandering.
De grond van Fernand Huts
Vandaag maken steden 'stadslandbouw' weer tot een speerpunt van hun beleid, maar vaak kijken ze niet verder dan het eigen grondgebied. De historische erfenis van publieke grondposities in verder afgelegen gemeenten wordt in ijltempo verkocht. In de afgelopen bestuursperiode verkochten Vlaamse steden en gemeenten voor meer dan 1,6 miljard euro aan publieke eigendommen - het equivalent van ongeveer 32.000 hectare of een gebied ter grootte van Brussel-stad.
Die verkoop levert ongetwijfeld broodnodige inkomsten op voor investeringen in bijvoorbeeld sociale huisvestiging, maar ontneemt de steden en hun inwoners de belangrijkste hefboom om zelf te wegen op de voedselbevoorrading van de toekomst. En wie profiteert van die grondverkopen? Voor de meeste familiale landbouwbedrijven is de integrale aankoop van hun hoeve financieel onhaalbaar. Rijke grondspeculanten en agro-industriële concerns springen op de kar. Zo mocht ondernemer Fernand Huts onlangs 450 hectare grond van het Gentse OCMW overkopen - een privatisering van publiek bezit die pas echt 'middeleeuws' aanvoelt.
De coronacrisis toont eens te meer aan dat het 'vrijgemaakte' landbouw- en voedselbeleid zijn limieten bereikt heeft. Boeren die afhankelijk zijn van de exportmarkt kregen hun producten niet verkocht en zagen hun gezinsinkomen instorten, terwijl stedelijke voedselbanken overbevraagd werden. Een droog voorjaar en een ongezien warme zomer plaatsten ons landbouwsysteem in de frontlinie van de klimaatverandering. Initiatieven die landbouwer en stedelijke consument direct verbinden, bloeiden daarentegen als nooit tevoren.
Het hoeven niet altijd de Romeinen te zijn die ons inspireren.
Geen concurrentie
Dat Brussel zijn eigenaarschap van landbouwgrond niet afbouwt, maar net uitbreidt en een beproefd recept heruitvindt, kunnen we alleen maar toejuichen. De verontschuldigingen die de bevoegde Brusselse minister Alain Maron (Ecolo) woensdag aan de Vlaamse en Waalse landbouwers aanbood, waren volstrekt overbodig. Publieke grondposities vormen geen 'concurrentie' voor onze boeren, maar kunnen stabiele langetermijnrelaties tot stand brengen tussen producenten en consumenten. Gegarandeerde afzetmarkten en toegang tot grond in ruil voor betaalbaar, crisisbestendig en gezond voedsel.
In plaats van verkrampt vast te houden aan een utopisch beeld van de 'vrije markt' en zich blind te staren op de monetaire waarde van landbouwgrond, moeten onze overheden en publieke instellingen net als hun middeleeuwse voorgangers het bezit van landbouwgrond koesteren en ambities voor stadslandbouw letterlijk in de grond verankeren. Het hoeven niet altijd de Romeinen te zijn die ons inspireren.