
Geen camera lost het gevoel van onveiligheid op als de stad niet anders ingericht wordt, schrijft Petrus te Braak in De Standaard. Hij is socioloog en gastprofessor aan de VUB. Zijn onderzoek focust op gendergerelateerde veiligheidsbeleving in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Weer een incident. Weer een slachtoffer. Weer bloemen, verontwaardiging, nieuwsberichten, hashtags. Weer vrouwen die zeggen: dit is niet de eerste keer dat ik me onveilig voelde. Dit is wel de zoveelste keer dat niemand echt luistert naar onveiligheidsgevoelens. Pas als er iets gebeurt, wordt er gereageerd.
De afgelopen dagen sprak zowel Amsterdam als Brussel over veiligheid in de publieke ruimte. Over meisjes die vermoord worden op weg naar huis. Over cafés die hun deuren sluiten omdat medewerkers zich niet langer veilig voelen. Over burgers die zich uitspreken tegen apathie, tegen het normaliseren van overlast, intimidatie en angst. De steun voor de Nederlandse actie ‘Wij eisen de nacht op’ is overweldigend. Terecht. Want dat vrouwen zich veilig moeten kunnen verplaatsen in hun eigen stad: dat zou de normaalste zaak van de wereld moeten zijn.
En toch is het dat niet. We praten over veiligheid alsof het alleen om misdrijven gaat. Alsof alles opgelost raakt met meer politie, extra camera’s, hogere straffen. Maar wie denkt dat veiligheid alleen gaat over incidenten, kijkt weg van wat daaronder ligt: gevoelens van onveiligheid die structureel zijn. Die verweven zijn met hoe onze publieke ruimte is ingericht. Met hoe mensen zich gedragen. Met wie zich waar, wanneer, op welke manier welkom voelt.
Managen van risico’s
Beleid moet vertrekken van de ervaringen van mensen. Van wat zij meemaken, voelen, waarnemen. Want veiligheid is geen neutrale meeteenheid. Wat voor de ene een vertrouwd pleintje is, is voor de ander een plek waar ze nooit alleen durft te zijn. Wat voor de ene gewoon een café is, is voor de ander een plek vol ongewenste aanrakingen, vervelende blikken, dubbelzinnige opmerkingen. Dat verschil is niet arbitrair. Het hangt samen met gender, met leeftijd, met etniciteit, met gezondheid, met ervaring. Het hangt samen met hoe een stad gebouwd en beleefd wordt. En met hoe we publieke ruimte invullen, onderhouden, beheren.
Het is dan ook ontoereikend om alleen te bevragen in welke mate mensen zich onveilig voelen. De vraag is ook: waar, wanneer, waarom? En wat doen ze dan? Veranderen ze van route? Blijven ze binnen? Laten ze de fiets staan? Trekken ze hun jas wat strakker dicht? Zwijgen ze?
Uit onderzoek blijkt dat vrouwen zich aanpassen. Iedere dag. Ze timen hun vertrek. Stappen een metrostation vroeger of later uit. Ze vermijden straten, pleinen, cafés. Niet omdat hen daar per se iets overkwam, maar omdat ze geleerd hebben dat je maar beter voorzichtig kunt zijn. Die aanpassing, dat stille managen van risico’s, is een vorm van structurele ongelijkheid die zelden zichtbaar wordt in beleidsnota’s.
Tunnel zonder vluchtmogelijkheid
De inrichting van onze stad speelt daarin een cruciale rol. Geen enkele maatregel zal wonderen verrichten als we blijven bouwen aan omgevingen waar niemand ’s avonds nog komt, waar er geen sociale controle is, waar functies zoals wonen, werken en ontspannen strikt gescheiden zijn. Geen camera lost het gevoel op dat je nergens terechtkunt als er iets gebeurt. Geen agent voorkomt dat een tunnel zonder vluchtmogelijkheid benauwend is.
Als we echt willen dat vrouwen zich veilig kunnen verplaatsen, dag en nacht, dan hebben we meer nodig dan wat goede bedoelingen en verontwaardiging na een incident. We hebben behoefte aan goed onderzoek, aan gestructureerde data, aan analyse van patronen over tijd, ruimte en beleving. Aan beleid dat verder kijkt dan de incidenten die het nieuws halen, en dat rekening houdt met de dagelijkse realiteit van duizenden mensen die zich aanpassen, omdat de stad zich nog altijd niet aan hen aanpast.
Zolang we veiligheid blijven definiëren als “iets dat pas telt als het misgaat”, blijven we te laat reageren. Echte veiligheid begint eerder: met luisteren naar ervaringen, met begrijpen hoe plekken aanvoelen op verschillende momenten, voor verschillende mensen, en met die inzichten ook iets doen. Als we willen dat onze steden echt veilig worden, moeten we investeren in structurele aanpassingen, gebaseerd op wat mensen nodig hebben, niet alleen op wat beleidsmakers denken dat werkt.
De nacht opeisen is één ding. Maar het is tijd dat steden de volgende stap zetten: niet alleen reageren op verontwaardiging, maar vooruitkijken en bouwen aan publieke ruimtes die voor iedereen veilig aanvoelen. Altijd. Overal.