Ward Vansteenkiste haalt herinneringen op aan enkele memorabele examens die hij tijdens zijn studies aflegde.
Prof. Frans Verhaeghe (kunstgeschiedenis en archeologie) was een persoon waar je zowel letterlijk als figuurlijk niet naast kon kijken: hij was eerder van het zwaardere type, een kettingroker en vooral heel luid. Tijdens en naast de les bulderde hij er op los. Maar hij was wel een eerlijk en rechtvaardig man. Zo vroeg ik hem op een mondeling examen of hij zijn vraag wou herhalen. Ik heb een gehoorprobleem en had zijn vraag effectief maar half begrepen. Na de derde keer brulde hij: “Zijt gij doof misschien!?” Ik antwoorde voorzichtig “Ja”, waarop hij zich onmiddellijk excuseerde en de vraag nogmaals rustig herhaalde.
Proffen hadden allemaal een andere manier van examens afnemen en quoteren. In mijn eerste jaar (2002-2003) moest je voor ieder vak een 10 halen en een totaal gemiddelde van 11 hebben om geslaagd te zijn. Zo niet, dan moest je alle vakken waarvoor je geen 12 haalde opnieuw doen in tweede zit. Ik had mijn laatste examen bij prof H. Soly en moest een 11 halen om volledig geslaagd te zijn. Prof H. Soly gaf echter geen punt mee aan de student na afloop van het mondeling examen. Bij mij zei hij weliswaar dat ik “geen voldoende” haalde. Het was voor mij toen onduidelijk of hij daarmee “ik geef je een 11” of “ik moet je buizen” bedoelde. Pas op de proclamatie wist ik dat ik geslaagd was.
Prof W. Goegebeur liet bij het mondeling examen drie studenten tegelijk binnen. Om de beurt kregen we een vraag. Na je antwoord mochten de overige twee studenten dat aanvullen. Had je iets relevants te vertellen, dan kreeg je een extra punt. Je moest dus wat geluk hebben met wie je naar binnen ging. Hij gaf me een 12 met de woorden “een 11 is zo’n ondankbaar cijfer”.
Prof G. Declercq twijfelde tijdens het mondeling examen altijd over het punt dat hij je wou geven. Dit kon gaan over een 14 of 15, een 9 of 10, maar evengoed over een 6 of 7. Als student durfde je dan toch niet adviseren.