
13 oktober 2025 wordt een bijzondere dag voor de VUB: de universiteit reikt dan een eredoctoraat uit aan de Zuid-Afrikaans-Australische schrijver en Nobelprijswinnaar J.M. Coetzee. Hij geldt als een van de meest invloedrijke en vernieuwende stemmen in de moderne wereldliteratuur. Zijn werk stelt scherpe morele vragen over macht, geweld, taal en verantwoordelijkheid en heeft generaties lezers en denkers gevormd. Romans als Disgrace, Waiting for the Barbarians en Life & Times of Michael K confronteren ons met de grenzen van empathie en de complexiteit van menselijke waardigheid. De auteur deelt zijn blik op literatuur, ethiek en de wereld van vandaag.
"Het zijn vaak uitgevers en critici in Londen, Parijs of New York die beslissen welke verhalen uit Latijns-Amerika of Afrika gehoord worden"
U heeft nooit poëzie gepubliceerd, maar wel veel vertaald. Hoe beïnvloedt dat uw lezen en schrijven?
Coetzee: “Ik was geen goede dichter. Maar door vertalen heb ik mijn taal leren doorzichtig maken. Mijn Engels is minder afhankelijk geworden van typisch Engelse uitdrukkingen. Vertalen verandert niet alleen hoe je leest, maar vooral hoe je schrijft.”
Is alles vertaalbaar?
“Niet altijd. Soms kun je een woord omschrijven, soms moet je toegeven dat je het niet begrijpt. Beter een bekentenis van onmacht dan de illusie van precisie. Je mag de lezer niet misleiden.”
U zette zich sterk in voor uitwisseling tussen Zuid-Amerikaanse, Afrikaanse en Australische literatuur. Waarom?
“Ik geloof dat deze continenten veel delen: hun geschiedenis van kolonisatie, maar ook een diepe relatie tot land, natuur en klimaat. Ik wilde dat stemmen uit het Zuiden elkaar rechtstreeks ontmoeten, zonder de culturele poortwachters van het Noorden. Het zijn vaak uitgevers en critici in Londen, Parijs of New York die beslissen welke verhalen uit Latijns-Amerika of Afrika gehoord worden. Daar wilde ik iets tegenover zetten.”
"Nu het einde nadert, verlang ik terug naar het Afrikaans, waarin ik een lichter en vrijer mens ben"
Sommige theoretici zeggen dat vertalen altijd een verlies is. Bent u het daarmee eens?
“Voor poëzie geldt dat vaak. Maar bij proza kan een goede vertaler dat verschil klein maken, soms zelfs onbestaand. Ik zie de versies van mijn werk in het Duits of Nederlands niet als minderwaardig aan het origineel.”
In The New Yorker werd u omschreven als iemand die een ‘oorlog’ voert tegen het Engels. Hoe ziet u dat?
“Oorlog is het verkeerde woord. Ik verzet me tegen de verdringing van kleinere talen. Engels is nuttig als lingua franca, maar zijn dominantie voedt een gevaarlijke overtuiging: dat men maar één taal hoeft te beheersen. Vooral in Engelstalige landen leidt dat tot een zelfgenoegzaamheid die ik betreur.”
Welke rol speelt Afrikaans in uw leven?
“Hoewel ik in het Engels schrijf en leef, voelt dat soms als een vermomming. Nu het einde nadert, verlang ik terug naar het Afrikaans, waarin ik een lichter en vrijer mens ben.”
Uw stijl wordt vaak in verband gebracht met filmische technieken. Is dat bewust?
“Ik werd beïnvloed door de Europese cinema van de jaren ’60 en door fotografie. Maar ik schrijf niet volgens scenario-technieken. Dialoog in films vind ik vaak pover en utilitair. Ik bewonder dialoog die de indruk wekt dat iemand ter plekke nadenkt. Daarom hou ik zelfs niet van Shakespeare-opvoeringen: acteurs lijken dan vooral regels op te dreunen.”
"Als ik alleen had mogen schrijven vanuit het gezichtspunt van een witte, koloniale man zoals ikzelf, zou dat te saai zijn geweest"
Veel schrijvers worden gevraagd om de wereld te duiden. Hoe kijkt u daarnaar?
“Dat idee is een romantische illusie. Waarom zou een romanschrijver meer weten over de werkelijkheid dan iemand anders? In Diary of a Bad Year stelde ik al de vraag: waarom zou je mij om politieke of morele standpunten vragen? Het feit dat iemand fictie kan schrijven, maakt hem nog geen commentator van de actualiteit.”
Hoe kijkt u naar het debat rond culturele toe-eigening?
“Zelfs met de beste bedoelingen blijft schrijven ‘van buitenaf’ minder authentiek dan schrijven vanuit eigen ervaring. Maar literatuur draait óók om verbeelding en empathie. Waarom zouden lezers die geraakt worden door zulke fictieve stemmen zichzelf moeten wantrouwen? Het idee dat je alleen mag schrijven vanuit je ‘eigen groep’ is voor mij ondraaglijk. Grote kunst kan grenzen oversteken, denk aan Tolstoj die een jonge vrouw als Natasha Rostov tot leven wekt, of Faulkner die schrijft vanuit het perspectief van een zwarte man. Als ik alleen had mogen schrijven vanuit het gezichtspunt van een witte, koloniale man zoals ikzelf, zou dat te saai zijn geweest.”
Hoe ontstaan uw personages?
“Ik ben er zelf niet nieuwsgierig naar. Soms lijken ze ongeboren zielen die kloppen aan mijn raam, smekend om binnen te mogen. Ik help ze ter wereld te komen, maar ze zijn niet mijn kinderen. Zodra ze genoeg innerlijke kracht hebben, worden ze onafhankelijk van mij.”
Hoe wilt u herinnerd worden?
“Mijn oudoom Albert du Biel schreef in de jaren 1920 romans in het jonge Afrikaans. In de literatuurgeschiedenis komt hij nauwelijks voor, hooguit in een voetnoot. Als ik in de 22ste eeuw ook maar in een voetnoot besta, ben ik tevreden.”